Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5385/GB, 16 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/5385/GB

 

Betreft: [klager]            datum: 16 maart 2020

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 27 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo ongegrond verklaard.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 16 oktober 2018 gedetineerd. Hij verbleef sinds 19 oktober 2018 in het h.v.b. van de p.i. Zwolle. Op 19 september 2019 is klager in het Pieter Baan Centrum (PBC) geplaatst. Op 4 november 2019 is hij geselecteerd voor het h.v.b. van de p.i. Almelo.

 

3.         De standpunten

3.1.      Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.

Ten eerste begrijpt klager niet dat in het selectieadvies van 4 november 2019 wordt voorgesteld klager over te plaatsen naar de p.i. Almelo, terwijl hij daar op 1 november 2019 al was geplaatst. Klager vindt het opmerkelijk dat de p.i. Zwolle hem niet heeft verteld dat er geen plek meer was. Sterker nog, aan klager is verteld dat hij een dag later (op 1 november 2019 in plaats van op de geplande 31 oktober 2019) terug zou gaan naar de p.i. Zwolle, omdat er dan wel plek zou zijn. Voor zijn plaatsing in het PBC heeft klager met het hoofd van de medische dienst afgesproken dat hij teruggeplaatst zou worden in de p.i. Zwolle. Als er geen plek zou zijn op dat moment, zou klager eerst op een reguliere afdeling of in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) geplaatst worden. Bovendien was klagers behandeling in de p.i. Zwolle al in een vergevorderd stadium. Die behandeling kan in de p.i. Almelo niet worden voortgezet. Daarbij moet klagers familie, die in Groningen woonachtig is, door de plaatsing in de p.i. Almelo een uur langer rijden om hem te kunnen bezoeken. De p.i. Almelo kent voorts geen bezoektijden in het weekend. Al met al zijn er meer dan genoeg redenen om klager in de p.i. Zwolle te plaatsen.

 

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Klager is op 4 november 2019 geselecteerd voor de p.i. Almelo, vanwege de beschikbare celcapaciteit op de extra zorgvoorziening (EZV-afdeling). In de p.i. Zwolle was geen plek voor klager. Klager stelt dat hij behandelingen volgde in de p.i. Zwolle die in de p.i. Almelo niet kunnen worden voortgezet. Navraag bij de p.i. Almelo wijst uit dat klager op ieder moment zijn casemanager of het psycho medisch overleg kan benaderen indien hij behoefte heeft aan extra zorg. Op de EZV-afdeling is bovendien altijd oog voor dergelijke situaties. Ten aanzien van de eventuele bezoekproblemen geldt dat het moeilijk ontvangen van bezoek inherent is aan het ondergaan van detentie en dat dit, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, geen selectiecriterium vormt. Desgevraagd heeft de p.i. Almelo te kennen gegeven dat klager sinds zijn binnenkomst eenmaal familiebezoek heeft gehad. Het is begrijpelijk dat klager vaker bezoek wenst te ontvangen, maar hij is niet verstoken van bezoek. Het verschil in reistijd is bovendien ongeveer slechts twintig minuten. Nu klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat de plaatsing in de p.i. Almelo hem onredelijk heeft benadeeld, is de bestreden beslissing op juiste gronden genomen.

 

3.3.      Klager heeft hierop als volgt gereageerd.

De foutieve schets van de feiten en omstandigheden door de Minister is kenmerkend voor de afhandeling van zijn bezwaarschrift. Dat er geen plek zou zijn op de EZV-afdeling van de p.i. Zwolle was bovendien geen belemmering om klager terug te plaatsen in de p.i. Zwolle, nu klager eerst op een reguliere afdeling of in het PPC geplaatst had kunnen worden. Daarbij heeft de Minister niet gereageerd op de stelling van klager dat hem van tevoren niet is verteld dat er geen plek meer zou zijn in de p.i. Zwolle, terwijl op 31 oktober 2019 in het PBC aan klager is verteld dat op 1 november 2019 wel een cel in de p.i. Zwolle beschikbaar zou zijn. Ook geeft de Minister geen antwoord op de vraag hoe het kan dat klager op 4 november 2019 pas is geselecteerd voor de p.i. Almelo, terwijl hij daar al sinds 1 november 2019 verbleef. Anders dan de Minister stelt, kan klager de gespecialiseerde zorg die hij kreeg in de p.i. Zwolle, niet ontvangen in de p.i. Almelo. Klager heeft in de p.i. Almelo meerdere sprekersbriefjes ingevuld, maar de inrichtingspsycholoog heeft hem nog nooit bezocht. De reistijd voor zijn bezoek is ongeveer dertig minuten langer voor een enkele reis en brengt veel extra kosten met zich mee. Daarnaast staan er onjuistheden vermeld in het selectieadvies en heeft hij zijn persoonlijke spullen uit de p.i. Zwolle nog niet mogen ontvangen.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Voor zover klager klaagt over onjuistheden in het selectieadvies en over de (gestelde) omstandigheid dat hij zijn persoonlijke spullen vanuit de p.i. Zwolle nog niet heeft mogen ontvangen, merkt de beroepscommissie op dat dit geen beslissingen van de Minister zijn die in deze beroepsprocedure kunnen worden beoordeeld. Die onderdelen van het beroep zullen dan ook buiten beschouwing worden gelaten.

 

4.2.      De beroepscommissie leidt uit het selectieadvies (onder conclusie en advies) van 1 november 2019 af dat klager inderdaad al was geplaatst in het p.i. Almelo ten tijde van het opstellen van dat advies. In het selectieadvies staat immers: ‘Klager zou vanuit het PBC weer geplaatst worden in de p.i. Zwolle. Omdat er geen cel vrij was, is klager geplaatst op de EZV-afdeling van de p.i. Almelo. De vrijhedencommissie is positief over feit dat klager is geplaatst op de EZV-afdeling van de p.i. Almelo’. De beroepscommissie wenst op te merken dat deze gang van zaken als onwenselijk moet worden aangemerkt, nu zij het van belang acht dat de motivering van een beslissing kenbaar is voor een gedetineerde, voordat deze feitelijk ten uitvoer wordt gelegd. Zij zal aan deze gang van zaken echter geen gevolgen verbinden.

 

4.3.      De beslissing om klager in het h.v.b. van de p.i. Almelo te plaatsen kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Hierbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat uit de inlichtingen van de Minister en het dossier volgt dat op het moment dat klagers verblijf in het PBC beëindigd werd, geen plek beschikbaar was op de EZV-afdeling in de p.i. Zwolle. Hoewel de beslissing om een gedetineerde op een EZV-afdeling te plaatsen is voorbehouden aan de directeur, mocht de Minister (in dit geval) rekening houden met de EZV-indicatie van klager. Uit het selectieadvies volgt immers dat klager een veelheid aan psychische problemen kent en verslaafd is aan medicijnen, waardoor hij een intensieve behandeling nodig heeft. Op de EZV-afdeling kan de maximale zorg geboden worden. Onvoldoende is gebleken dat klager in de p.i. Almelo niet de juiste zorg en behandeling ontvangt. Bovendien is de p.i. Almelo gelegen in hetzelfde arrondissement (het arrondissement Oost-Nederland) als de p.i. Zwolle en bevindt dat arrondissement zich aanpalend aan het arrondissement van vervolging, te weten het arrondissement Noord-Nederland. De beroepscommissie neemt voorts in overweging dat de reisafstand Groningen – Almelo (ten opzichte van de reisafstand Groningen – Zwolle) niet als onoverkomelijk kan worden beschouwd. Daarbij is klager niet verstoken van bezoek. Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 16 maart 2020.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven