nummer: R-19/3919/GM
betreft: [Klager] datum: 20 maart 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.K. Cheng, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het Justitieel Complex Zaanstad, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 16 mei 2019 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.
Ter zitting van de beroepscommissie van 17 december 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. W.K. Cheng. Namens de inrichtingsarts is gehoord […], Hoofd Zorg van het Justitieel Complex Zaanstad.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beroep
De klachten, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 1 maart 2018, 4 april 2018, 30 juli 2018 en tweemaal op 23 augustus 2018, betreffen:
a. de onzorgvuldigheid in het omgaan met privacy gevoelige informatie van klager met betrekking tot zijn medische gegevens;
b. het zonder toestemming van klager verstrekken van detentiegegevens over klager aan de opticien;
c. het onvoldoende betrachten van zorg voor klagers schouderproblematiek, nu de inrichtingsarts(en) klager een injectie hebben toegediend, zonder dat zij zich hebben ingelezen in het medisch dossier;
d. het niet geven van voldoende zorg door de inrichtingsarts, nu klager niet is gezien vanwege zijn rug- en schouderklachten;
e. het onvoldoende behandelen van klagers hevige pijnen bij zijn oren, die doortrekken naar zijn kaak.
2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. De raadsman heeft een e-mail gestuurd, waarin staat dat het beroep is gericht tegen het gegeven dat klagers klachten niet worden behandeld. De reden van het niet behandelen van klagers klachten zou komen doordat de klachten te laat zijn ingediend, omdat geen gebruik is gemaakt van de inrichtingsformulieren om een medische klacht in te dienen. Klager meent evenwel dat hem dit nooit is uitgelegd en dat hij daar evenmin op is gewezen dat een klacht via een medisch formulier moet worden ingediend. In de wet staat nergens dat een klacht middels een medisch formulier moet worden ingediend. De raadsman heeft daarnaast gebeld met de medische dienst, om te vragen of de klacht is ontvangen en of het allemaal goed is gegaan. De raadsman zou daarover worden teruggebeld. Dat is telkens niet gebeurd, ondanks dat er meerdere keren een toezegging is gedaan om de raadsman te informeren. De raadsman heeft contact opgenomen met de Raad, zowel telefonisch als per e-mail. Er is later teruggebeld en tijdens dit telefoongesprek is gezegd dat de Raad contact heeft gehad met de medische dienst. De medische dienst zou gezegd hebben dat contact opgenomen zal worden met de raadsman. Klager heeft vervolgens contact gehad met de medische dienst en daar is tegen hem gezegd dat als alle klachten genummerd worden gestuurd, dat de klachten zullen worden behandeld. De raadsman heeft dat gedaan. Toen is gezegd tegen de raadsman dat de klachten zijn afgehandeld, omdat een reactie vanuit de medische dienst naar de raadsman is gestuurd. Alle klachten die op papier staan, moeten volgens de raadsman nog worden behandeld.
De toestemming die werd gevraagd aan klager voor het verstrekken van medische informatie gold voor één geval, zodat door kon worden gegeven aan de arbeid dat klager vanwege medische redenen niet in staat is om te werken. Die toestemming zag niet op de overige klachten.
De raadsman heeft meerdere medische klachten van andere gedetineerden ingediend, en die worden altijd behandeld.
Het verzoek is dat de medische klachten in beroep in behandeling worden genomen. Er zijn klachten besproken met het Hoofd Zorg, daar is uitgekomen dat de klachten te laat waren ingediend voor bemiddeling en dat er geen inhoudelijke reactie op de klachten wordt gegeven.
De inrichtingsarts heeft het volgende standpunt – kort en zakelijk weergegeven – ingenomen. De medische dienst is in gesprek gegaan met klager, om te achterhalen waar zijn klachten precies op zien. Het Hoofd Zorg heeft in februari en maart 2019 meerdere gesprekken gevoerd met klager om te bemiddelen. Klager wilde financiële compensatie en gaf geen toestemming aan het Hoofd Zorg om medische informatie op te vragen. Vervolgens zijn de klachten doorgestuurd naar de medisch adviseur. Het is voor iedere gedetineerde voorschrift om een medisch klachtenformulier in te vullen, maar klager kiest er telkens voor om zijn advocaat te laten mailen. De klachtenformulieren liggen op de leefafdelingen. Ook de medische dienst is gebaat bij een snelle afhandeling. Er is niet eerder gereageerd op de e-mail(s) van de advocaat, vanwege het tijdsgebrek, maar ook omdat de klachten nogal onduidelijk waren. Het een en ander moest worden uitgezocht. Het doel van bemiddeling is om de juiste zorg te geven.
3. De beoordeling
Vanwege proceseconomische redenen zal de beroepscommissie de klachten van klager inhoudelijk behandelen. De beroepscommissie heeft daarbij acht geslagen op de inhoudelijke argumenten, die zijn vermeld in het beroepschrift. De beroepscommissie betreurt het dat klager niet zelf het medische klachtenformulier heeft ingevuld, omdat er dan wellicht sneller aandacht aan zijn klachten was besteed.
Klacht onder a. en b.
De beroepscommissie stelt vast dat op 26 februari 2018 een reactiebrief van de medische dienst met privacygevoelige gegevens van klager die bestemd waren voor klagers raadsman, niet in een (afgesloten) envelop zat. Hoewel de brief aan de raadsman van klager gericht was, konden alle medewerkers van de betreffende afdeling kennis nemen van de inhoud. Voorts stelt de beroepscommissie vast dat op 4 april 2018 bij het bezoek van klager aan de opticien is gebleken dat de opticien was geïnformeerd over de exacte einddatum van klagers detentie, zonder dat duidelijk is geworden waarom de opticien over deze gegevens van klager moest beschikken en zonder dat klager daar toestemming voor heeft gegeven. De beroepscommissie is gelet op het voorgaande – in samenhang en onderling verband bezien – van oordeel dat onzorgvuldig is omgegaan met de medische en privacygegevens van klager.
De medische informatie van klager die uitsluitend was gericht aan de raadsman van klager, had in dit geval in een gesloten envelop overhandigd moeten worden. Daarnaast is niet gebleken waarom de opticien over de informatie van klagers einddatum moest beschikken. Het handelen betreffende het niet waarborgen van klagers (medische) informatie kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 van de Pm neergelegde norm. Het beroep zal ten aanzien van onderdeel a. en b. gegrond worden verklaard. Aan klager zal, gelet op de ernst van het gewraakte handelen, een tegemoetkoming worden toegekend van nader te noemen hoogte.
Klacht onder c.
De beroepscommissie begrijpt dat klagers klacht ziet op de zorgverlening zoals die is verleend op 24 juli 2018. Op 20 juli 2018 heeft de inrichtingsarts klager gesproken over zijn schouderklachten. De inrichtingsarts heeft klager voldoende onderzocht en heeft bij klager een slijmbeursontsteking (bursitis) vastgesteld. Toen is afgesproken dat klager op 24 juli 2018 een injectie toegediend zou krijgen. Op 24 juli 2018 heeft klager de injectie geweigerd omdat hij zei geen bursitis te hebben. Uit het dossier volgt niet dat de inrichtingsarts onzorgvuldig heeft gehandeld. Het toedienen van een injectie is een handeling die past bij de gestelde diagnose en kan onder deze omstandigheden dan ook niet worden aangemerkt als een handeling die in strijd is met de in artikel 28 van de Pm neergelegde norm. Het beroep zal ten aanzien van onderdeel c. dan ook ongegrond worden verklaard.
Klacht onder d.
Klager heeft op 20 augustus 2018 aan de verpleegkundige gemeld dat hij schouder- en rugklachten had en dat hij een briefje wilde om geen staand/zittend werk te verrichten. Dit is doorgegeven aan de inrichtingsarts, die een consult op dat moment niet nodig vond. Deze klachten van klager waren bij de medische dienst bekend. In de periode na de mail van de raadsman van 23 augustus 2018 is klager regelmatig onderzocht door de inrichtingsarts vanwege de schouder- en rugklachten. Op 27 augustus 2018 is door de inrichtingsarts besproken welke behandeling het beste past bij klagers klachten. Op 31 augustus 2018 is een afspraak gemaakt om aan klager een injectie toe te dienen. Klager heeft tijdens dit consult nog eens zijn problematiek kenbaar gemaakt. Op 6 september 2018 is nogmaals een afspraak gemaakt. Klager heeft tijdens dit consult verzocht om een korset voor zijn schouder. De inrichtingsarts heeft uitgelegd dat hij daar niet veel heil in ziet. Op 13 september 2018 heeft de inrichtingsarts een briefje gemaakt voor klager met de mededeling dat hij overleg heeft gehad met de orthopeed of er voor klagers schouderklachten een indicatie bestaat voor een sling of korset. De orthopeed heeft aangegeven dat hier geen indicatie voor bestaat.
De beroepscommissie is gelet op het voorgaande – in samenhang en onderling verband bezien – van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 van de Pm neergelegde norm. De inrichtingsarts heeft voldoende zorg verleend aan klagers schouder- en rugklachten in de periode waar klager over klaagt. Het beroep onder d. zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Klacht onder e.
Uit het dossier volgen de navolgende feiten en omstandigheden over de situatie van klager ten aanzien van klachtonderdeel e. Op 12 juni 2018 is klager gezien door de verpleegkundige. Klager heeft oordruppels ontvangen voor zijn klachten. Op 14 juni 2018 wilde klager de inrichtingsarts zien. De verpleegkundige heeft contact gehad met de huisarts over klagers oorproblematiek. De inrichtingsarts gaf aan dat de oordruppels pas na drie dagen werken, dus vanaf 15 juni 2018. Klager wilde hier niets van weten. De verpleegkundige gaf aan klager door dat hij de volgende dag zou worden opgeroepen op het spreekuur en dat het in zijn belang was dat hij zou verschijnen. Klager heeft gezegd dat hij absoluut niet zou komen voor de afspraak. De volgende dag is klager drie keer opgeroepen. Hij heeft geweigerd te komen. Hij was onder meer aan het koken en dat vond klager belangrijker. Om 15:25 uur kreeg de inrichtingsarts te horen dat klager niet op de afdeling was, omdat klager om 15:30 uur bezoek zou krijgen. Die dag is nog wel ibuprofen voor klager naar zijn afdeling gebracht. Op 18 juni 2018 is klager gezien door de inrichtingsarts. Omdat klager op 15 juni 2018 medische zorg had geweigerd, iets wat mogelijk schade op zou kunnen leveren voor de gezondheid van klager, is er in die dagen ook met klager een gesprek geweest. Klager deelde daarin mee dat hij ‘vanwege principiële redenen’ niet naar de medische dienst wenste te gaan. Tegen hem is gezegd dat hij deze redenen beter kan laten vallen, maar klager bleef volharden in zijn weigering.
De beroepscommissie is gelet op het voorgaande – in samenhang en onderling verband bezien – van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 van de Pm neergelegde norm. Het beroep onder e. zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van de klachtonderdelen a. en b. gegrond. Zij bepaalt de aan klager ten laste van het Justitieel Complex Zaanstad toekomende tegemoetkoming op € 50,=.
De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris op 20 maart 2020.
secretaris voorzitter