Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5401/GB, 25 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:25-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/5401/GB

 

Betreft: […]       datum: 25 februari 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.M.J.P. Penners, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 26 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Almelo afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 23 juni 2015 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van p.i. Middelburg.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft niet verzocht om plaatsing in een z.b.b.i. Hij had eerder overplaatsing naar de p.i. Middelburg verzocht, omdat de p.i. Middelburg over een z.b.b.i. beschikte. Die is echter gesloten. Klager heeft nu verzocht om overplaatsing naar de p.i. Almelo, omdat de z.b.b.i. daar voorlopig openblijft. Hij kan dan eenvoudiger doorstromen naar de z.b.b.i., omdat hij al in de inrichting verblijft.

Door nu alvast om overplaatsing naar de p.i. Almelo te verzoeken, wil klager voorkomen dat zijn fasering en zijn resocialisatie in gevaar zullen komen dan wel onnodig vertraging zullen oplopen. Klager vindt dat er sprake is van een noodzakelijke grond voor overplaatsing.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. In geen enkel eerder verzoek tot overplaatsing is ter sprake gekomen dat klager in de p.i. Middelburg wenste te worden geplaatst omdat er binnen deze inrichting een z.b.b.i. aanwezig is. Het verzoek naar een andere p.i. te worden overgeplaatst omdat er binnen een p.i. een z.b.b.i. aanwezig is, vormt geen selectiecriterium. Daarnaast is het ook niet zo dat klager voorrang krijgt op het moment dat hij al in de p.i. verblijft waarbinnen een z.b.b.i. aanwezig is op het moment dat hij voor een z.b.b.i. in aanmerking komt. Als klager geselecteerd is voor een z.b.b.i. komt hij in ieder geval op de wachtlijst van de betreffende inrichting te staan. Momenteel is nog niet met zekerheid te zeggen of klager zal worden voorgesteld voor plaatsing in een z.b.b.i., omdat hij voorlopig, meer dan een jaar, niet aan artikel 2, eerste lid, onder e., van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) voldoet.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Klager wenst te worden overgeplaatst naar de p.i. Almelo, omdat in deze inrichting de z.b.b.i. voorlopig in stand blijft. Op het moment dat klager in aanmerking komt voor detentiefasering kan hij makkelijk doorstromen. Zijn detentiefasering en resocialisatie zullen dan geen vertraging oplopen.

4.2.      Klager voert geen argument aan op grond waarvan in deze fase van klagers detentie al kan worden vastgesteld dat hij in aanmerking komt voor plaatsing in een z.b.b.i. Overigens geldt het uitgangspunt dat een gedetineerde in beginsel in aanmerking komt voor plaatsing in een z.b.b.i., als hij voldoet aan de voorwaarden van artikel 2 van de Regeling. De casemanager stelt daartoe namens de directeur van de inrichting een selectieadvies op. De Minister besluit vervolgens of een gedetineerde geselecteerd wordt voor plaatsing in een z.b.b.i. Een gedetineerde kan in het kader van deze procedure zijn voorkeur uitspreken voor een vervolginrichting. Het is vanuit iedere inrichting mogelijk om in een z.b.b.i. te worden geplaatst. De locatie van de z.b.b.i. is daarbij niet van belang. Een verzoek om overplaatsing kan om deze reden dan ook niet aan de orde zijn. Van enig ander belang tot overplaatsing naar de gevangenis van de p.i. Almelo is in het geheel niet gebleken. De bestreden beslissing is, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. Het beroep is daarom ongegrond.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. van Noordt, secretaris, op 25 februari 2020.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven