Nummer: R-19/5233/GB
Betreft: […] datum: 10 maart 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. van den Hemel, namens
[…], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 6 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),
en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.
2. De feiten
Klager is sinds 17 december 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht.
3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De inrichting heeft positief geadviseerd, mede op grond van de positieve adviezen van de reclassering en de politie. De wijkagent is speciaal naar de inrichting gekomen om te overleggen met de casemanager, klagers raadsvrouw en klager zelf. Er is dus serieus naar de aanvraag gekeken. Het Openbaar Ministerie (OM) adviseert altijd negatief als het hoger beroep nog loopt. Het is echter klagers goed recht om in hoger beroep te gaan en de doorlooptijden bij het hof kunnen hem niet worden tegengeworpen. Klagers voorlopige hechtenis is een week geschorst geweest, zodat hij zijn examens kon maken. Toen heeft hij zonder problemen in Dordrecht verbleven. De aangevers zijn inmiddels naar Rotterdam verhuisd. Klager ontkent het tenlastegelegde, dus kan hij onmogelijk ‘openheid van zaken’ geven. Hij heeft geen strafblad, afgezien van de lopende strafzaak.
3.2. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klagers verzoek is afgewezen, omdat de reclassering de risico’s niet kan inschatten, wat binnen klagers detentieplan noodzakelijk wordt geacht. Daarbij komt dat een locatieverbod confrontatie met de slachtoffers niet kan voorkomen. Uit het reclasseringsadvies komt naar voren dat sprake is van een conflict met een andere familie. Door zijn handelen heeft klager grote materiële en immateriële schade berokkend bij de slachtoffers. Het veiligheidsgevoel van hen en hun omgeving is ernstig aangetast. Het is opvallend dat in beroep wordt aangevoerd dat de slachtoffers naar Rotterdam zijn verhuisd.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een b.b.i. gedetineerden worden geplaatst die:
- een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen;
- een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden;
- beschikken over een aanvaardbaar verlofadres; en
- zijn gepromoveerd.
4.2. Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij besluitvorming over een verzoek tot plaatsing in een b.b.i. de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een b.b.i. spelen ook de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol.
4.3. Klagers verzoek is afgewezen, omdat de reclassering geen risico-inschattingen kan maken, doordat klager het delict – hangende het hoger beroep in zijn strafzaak – ontkent. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kan het feit dat een gedetineerde het delict ontkent, niet zonder meer leiden tot afwijzing van een verzoek om detentiefasering. Daarbij is ook van belang dat geen duidelijkheid bestaat over de termijn waarop het hoger beroep inhoudelijk wordt behandeld, zodat ook onduidelijk is hoe lang deze omstandigheid zich zal blijven voordoen.
4.4. Voor de beoordeling is in deze zaak van belang of sprake is van een meer dan beperkt maatschappelijk risico. De ervaring leert dat bij ontkennende verdachten vaak wel beperkte risico-inschattingen kunnen worden gemaakt, op basis van de zogenoemde statistische factoren. Of dat in deze zaak ook zo is, blijkt echter niet uit het selectieadvies, terwijl uit navraag blijkt dat de Minister niet over de onderliggende reclasseringsrapportage beschikt. Het dossier bevat verder geen gegeven dat wijst op een meer dan beperkt maatschappelijk risico. Klager is een zogeheten first offender, zijn gedrag in de inrichting is goed, de politie adviseert (uiteindelijk) positief ten aanzien van het verlofadres en het locatieverbod wordt uitvoerbaar geacht. Een eerdere schorsing van zijn voorlopige hechtenis is probleemloos verlopen en klager heeft inmiddels ook een algemeen verlof genoten (zo blijkt uit zijn registratiekaart).
4.5. Gelet op het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren en de bestreden beslissing vernietigen. Zij zal de Minister opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Voor een tegemoetkoming bestaat geen aanleiding.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de bestreden beslissing en draagt de Minister op binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit
mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 10 maart 2020.
secretaris voorzitter