Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5203/GB, 2 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:02-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/5203/GB

 

Betreft: […]       datum: 2 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Önemli, namens […], verder te noemen klager,gericht tegen een op 5 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), in van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 2 juni 2015 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) van de p.i. Grave. Op 20 maart 2019 is hij in het PPC van de p.i. Vught geplaatst. Sinds 21 oktober 2019 neemt hij deel aan een penitentiair programma (p.p.).

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers vorige beroep tegen de PPC-plaatsing is gegrond verklaard (RSJ 15 augustus 2019, R-19/3891/GB). Die plaatsing was dus onterecht. Voor de periode dat klager ten onrechte in het PPC heeft verbleven, wil hij financieel gecompenseerd worden.

 

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klagers vorige beroep is gegrond verklaard vanwege een formeel gebrek (RSJ 15 augustus 2019, R-19/3891/GB), dat bij beslissing van 20 september 2019 is hersteld. De zorg die klager nodig had, kon alleen in het PPC worden geleverd. Volgens de behandelcoördinator was klager gebaat bij de intensieve zorg en begeleiding in het PPC. Hij verbleef onder cameratoezicht, zonder in een observatiecel geplaatst te hoeven worden en kon na elke toeval direct worden gecontroleerd. Het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) is hiervoor niet bedoeld. Vanuit het PPC is klagers faseringstraject in gang gezet. Sinds 21 oktober 2019 neemt hij deel aan een p.p.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Klager neemt sinds 21 oktober 2019 deel aan een p.p. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

 

4.2.      De Minister heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar, omdat hij op dat moment niet meer in het PPC verbleef. Uit het opgevraagde bezwaarschrift blijkt echter dat klager in bezwaar ook al om een tegemoetkoming heeft verzocht. De Minister had hem daarom in zijn bezwaar moeten ontvangen (vgl. RSJ 1 november 2018, R-1054). De beroepscommissie zal de bestreden beslissing dan ook vernietigen. Om proceseconomische redenen zal zij het bezwaar zelf inhoudelijk beoordelen.

 

4.3.      In RSJ 15 augustus 2019, R-19/3891/GB heeft de beroepscommissie klagers plaatsing in het PPC als onredelijk en onbillijk aangemerkt, omdat – kort gezegd – uit het dossier niet bleek welke forensische (psychische) zorg voor klager was geïndiceerd en hoe een plaatsing in het PPC daarbij behulpzaam zou kunnen zijn. Ook in de nieuwe indicatiestelling van het NIFP (d.d. 28 augustus 2019) staat bij ‘Inschatting benodigde zorg’ slechts: “Betrokkene verblijft al in PPC Vught en kan hier blijven”. Onder “problematiek” staat echter vermeld dat klager in het PPC onder continu cameratoezicht verblijft, dat de toevallen lijken toe te nemen, er sprake lijkt van dissociaties en dat het personeel toezicht houdt en de nodige zorg en bejegening biedt om hem te ondersteunen in zijn problematiek.

 

4.4.      Uit het dossier wordt voorts voldoende aannemelijk dat men (slechts) in het PPC in staat was klager de zorg en begeleiding te verlenen die hij nodig had voor zijn Psychogene Niet-Epileptische Aanvallen. Zo verbleef hij onder cameratoezicht, zonder in een observatiecel geplaatst te hoeven worden, en kon hij na elk toeval direct worden gecontroleerd. Klager kon vanuit het PPC bovendien in aanmerking worden gebracht voor deelname aan een p.p. Gelet op deze omstandigheden zal de beroepscommissie het bezwaar ongegrond verklaren.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de bestreden beslissing, verklaart klager alsnog ontvankelijk in het bezwaar, maar verklaart dit bezwaar ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 2 maart 2020.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven