Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5182/GB, 25 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:25-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/5182/GB

 

Betreft: [klager]            datum: 25 februari 2020

 

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B.O. van Soest, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 31 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 13 april 2018 gedetineerd. Op 31 oktober 2019 is klagers verzoek tot deelname aan een p.p. afgewezen. Op 12 december 2019 heeft de Minister beslist om klager over te plaatsen naar de zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zuyder Bos te Heerhugowaard.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers verzoek tot deelname aan het p.p. is afgewezen, nu klager een delict zou hebben gepleegd in zijn proeftijd en zijn einddatum kan verschuiven door een mogelijke herroeping van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna v.i.). Ten eerste kan er geen sprake zijn van een herroeping van klagers v.i., nu de proeftijd niet was verbonden aan een v.i. Voorts stelt klager dat de redenering rondom zijn proeftijd onjuist is. De proeftijd vond plaats naar aanleiding van feiten die meer dan vijf jaar geleden hebben plaatsgevonden. Dit tijdsverloop is het gevolg van de procedure in hoger beroep en cassatie. De proeftijd vangt pas aan zodra het vonnis onherroepelijk is. Daarnaast zijn alle adviezen positief, waaronder het advies van de politie, het openbaar ministerie en de reclassering. Zij achten het recidiverisico gemiddeld, dan wel laag. Aan de hand van een contactverbod en een locatieverbod/locatiegebod kunnen de risico’s worden ingeperkt. Klager is tweemaal op verlof geweest, waaruit kan worden opgemaakt dat klager zich wel aan afspraken kan houden.

 

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klagers verzoek tot deelname aan een p.p. is afgewezen. Op 12 december 2019 heeft klager een positieve beslissing ontvangen voor een gestapeld faseringstraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting/aansluitend deelname aan een penitentiair programma). Klager had voor het verzoek tot deelname aan een p.p. nog geen verloven genoten en wilde meteen deelnemen aan een p.p. waar de controle beperkt is. Klager heeft inmiddels succesvol een verlof doorlopen en daarom wordt nu de ruimte gezien voor een stapeltraject. In redelijkheid kon worden beslist om deelname aan een p.p. niet toe te wijzen nu het voor de hand lag om eerst andere vrijheden te genieten en via een stapeltraject naar het p.p. toe te werken.

 

4.         De beoordeling

4.1.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het p.p. en de gedetineerde moeten voldoen.

 

4.2.      Uit het selectieadvies van de p.i. van 31 oktober 2019 blijkt dat de directeur negatief heeft geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek tot deelname aan een p.p. De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd, nu klager het huidige delict, waarvoor hij thans gedetineerd zit, tijdens een nog lopende proeftijd heeft gepleegd. Voorts blijkt uit het selectieadvies dat klager op 5 juni 2019 verlof heeft gekregen en dat dit verlof niet zonder incidenten is verlopen. Klager heeft zich niet gehouden aan de meldplicht op het politiebureau en hij is gedurende zijn verlof moeilijk telefonisch bereikbaar geweest. Klagers tweede en derde verlof is afgewezen. Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit

mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 25 februari 2020.

 

                     secretaris                                                   voorzitter

Naar boven