Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5169/GB, 13 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:13-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/5169/GB

Betreft: [klager]            datum: 13 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.J. Pardijs, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 31 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 20 juni 2018 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De vrijhedencommissie van de locatie Zuyder Bos heeft om dezelfde reden als het Openbaar Ministerie (OM) negatief geadviseerd. De vrijhedencommissie had een zelfstandig advies moeten uitbrengen. Klager kan als een modelgedetineerde worden beschouwd. De reclassering en de politie hebben positief geadviseerd. De reclassering kent klager uit een langdurig (jarenlang) schorsingstoezicht. Zij schat de kans op recidive in als laag. Klager heeft zich bereid verklaard mee te werken aan interventies en andere voorwaarden die in het kader van zijn detentiefasering en re-integratie worden voorgesteld, hoewel er geen behandeling voor hem is geïndiceerd.

Er is geen executie-indicator aanwezig. In het advies van het OM klinkt een persoonlijke opinie door over de aard van de zaak, de proceshouding van klager en de inschatting van het risico op herhaling. De reclassering gebruikt haar expertise en meetinstrumenten zoals de RISc om het recidiverisico in te schatten. Het OM kan niet gevoelsmatig, en in afwijking van de reclassering, stellen dat sprake is van een hoog recidiverisico. Daarnaast neemt het OM een voorschot op aanstaande wetgeving, voor wat betreft de combinatie van detentiefasering en de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). De Minister volgt dit standpunt ten onrechte. Het vooruitlopen op deze wetgeving is in strijd met het resocialisatiebeginsel en de wet alsmede met beginselen van behoorlijke rechtspleging/bestuur.

Klager ontkent de feiten waarvoor hij is veroordeeld niet, maar bestrijdt de juridische kwalificatie daarvan. Hij is altijd open geweest over zijn seksuele belangstelling en sporadische drugsgebruik. Hij heeft tijdens zijn detentie bezoek zonder toezicht (BZT) genoten. Er is geen sprake van een delictpatroon. Het klopt dat klager nog geen algemene verloven heeft mogen genieten, maar nu de Minister stelt dat eventueel hieraan te verbinden voorwaarden het maatschappelijk risico niet voldoende zouden inperken, zou dat betekenen dat alle algemeen verlofaanvragen, en daarmee iedere vorm van detentiefasering, in de toekomst zal worden afgewezen. Klager verwijst nog naar zijn eigen motivatiebrief voor wat betreft de klemmende persoonlijke en zakelijke omstandigheden. Verzocht wordt het beroep mondeling te mogen toelichten.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager heeft nog een zaak openstaan voor hetzelfde type delict als waarvoor hij in 2018 door het Gerechtshof Amsterdam is veroordeeld. In de bestreden beslissing wordt ten onrechte geconcludeerd dat er sprake is van een delictpatroon. Nu de zaak nog niet is afgedaan en een zittingsdatum vooralsnog onbekend is, kan daarvan nog geen sprake zijn. De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd, omdat er nog een soortgelijke zedenzaak met meerdere slachtoffers aan komt in 2020, waarvan de slachtoffers niet zullen worden geïnformeerd over het toekennen van vrijheden in de huidige detentie, omdat zij niet bekend zijn als slachtoffer onder het parketnummer van de huidige detentie.

Klager kan niet worden omschreven als een modelgedetineerde, nu hij zowel in 2018 als in 2019 disciplinair is gestraft. Hij vormt een meer dan beperkt risico, omdat er sprake is van delictgedrag, de door de reclassering geïndiceerde ambulante behandeling nog niet is aangevangen en klager nog geen onbegeleide verloven genoten heeft. Ook het eventueel verbinden van voorwaarden aan mogelijke verloven kan het risico niet afdoende inperken. Het belang van de samenleving weegt zwaarder dan klagers persoonlijk belang bij plaatsing in een b.b.i.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

4.2.      Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen in een b.b.i. gedetineerden worden geplaatst die:

-           een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen;

-           een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden;

-           beschikken over een aanvaardbaar verlofadres; en

-           zijn gepromoveerd.

4.3.      Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een b.b.i. de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een b.b.i. spelen ook de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol.

4.4       Klager heeft een strafrestant van minder dan achttien maanden, beschikt over een goedgekeurd verlofadres en is gepromoveerd. De vraag is dus of hij een meer dan beperkt vlucht- of maatschappelijk risico vormt bij plaatsing in een b.b.i.

4.5       Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren wegens verkrachting. Uit het dossier, waaronder de reclasseringsadviezen van 30 april 2019 en 28 juni 2019, het advies van het OM en het selectieadvies, komen de volgende feiten en omstandigheden naar voren. Het delict waarvoor klager gedetineerd is, heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en een gevoel van onveiligheid bij hen veroorzaakt. Vast staat dat klager nog een strafzaak heeft openstaan voor hetzelfde type delict – met meerdere slachtoffers – als waarvoor klager nu gedetineerd zit. Het kan niet op voorhand worden uitgesloten dat er tijdens regimesgebonden verloven ongewenste confrontaties met deze slachtoffers zullen plaatsvinden, nu zij niet op de hoogte gesteld worden van vrijheden die aan klager worden verleend gedurende zijn huidige detentie.

4.6       Daarbij komt nog dat (de verwachte verschuiving van de) einddatum van klagers detentie op zichzelf al in de weg zou kunnen staan aan zijn plaatsing in een b.b.i. Weliswaar bestaat nog geen duidelijkheid over de precieze termijn waarop de openstaande strafzaak inhoudelijk wordt behandeld, maar in 2020 staat kennelijk al wel een en ander gepland.

4.7       Uit de reclasseringsadviezen van 30 april 2019 en 28 juni 2019 blijkt dat de reclassering het risico op recidive inschat als laag-matig. Het risico op letselschade en onttrekking wordt ingeschat als gemiddeld respectievelijk laag. Hoewel deze risico’s daartoe op zichzelf onvoldoende aanleiding geven, heeft de Minister – rekening houdend met bovengenoemde omstandigheden – in redelijkheid kunnen concluderen dat sprake is van een meer dan beperkt maatschappelijk risico.

4.8       De beroepscommissie is van oordeel dat dit risico en het belang van de samenleving in dit geval zwaarder wegen dan klagers persoonlijke belang bij plaatsing in een b.b.i. De bestreden beslissing kan daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt en het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.9       De beroepscommissie merkt ten overvloede op dat in het advies van het OM wordt vooruitgelopen op nieuwe wetgeving, waarbij detentiefasering bij v.i.- waardige straffen niet zonder meer mogelijk zou zijn. Het ophanden zijn van nieuwe wetgeving kan als zodanig de bestaande wettelijke mogelijkheid echter niet beperken. De thans geldende wet- en regelgeving biedt immers expliciet de mogelijkheid tot deelname aan verschillende faseringsmodaliteiten bij een v.i.-waardige straf.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. van Noordt, secretaris, op 13 maart 2020.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven