nummer: R-19/5114/GV
betreft: [klager] datum: 9 maart 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.K. Matpanözer, namens [,..], verder te noemen klager, gericht tegen een op 22 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klager strafonderbreking verleend in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Regeling).
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft nooit te kennen gegeven dat hij strafonderbreking wenst. Hij heeft er alle belang bij om zijn leven in Nederland voort te zetten, nu hij een minderjarige dochter heeft waar hij een goede band mee heeft.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Het is juist dat klager niet zelf heeft verzocht om strafonderbreking. Klager heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Hij stelt in Nederland te willen wonen vanwege zijn dochter. Dit is echter al meegewogen in de procedure met betrekking tot zijn verblijfsstatus. De beslissing is billijk.
3. De beoordeling
Klager verzet zich in zijn beroepschrift tegen een strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling. Klager is inmiddels, op 9 november 2019, uitgezet naar Ghana.
Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend, nadat ten minste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 11 april 2012, 7141).
Artikel 40a van de Regeling vereist niet de instemming van een gedetineerde om in aanmerking te komen voor strafonderbreking. In casu heeft, zo blijkt uit het vrijhedenadvies, de Dienst Terugkeer en Vertrek verzocht om strafonderbreking, omdat klagers terugkeer gerealiseerd kon worden. De Minister kon op basis van het voorgaande bij afweging van alle in aanmerking komende belangen in redelijkheid beslissen om klager strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling te verlenen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, J.G.A. van den Brand en F. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 9 maart 2019.
secretaris voorzitter