Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5055/GV, 12 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:12-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer: R-19/5055/GV

betreft:   [klager]   datum: 12 februari 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 17 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.             De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

 

2.             De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klagers verzoek om algemeen verlof is afgewezen, omdat de einddatum van zijn detentie onvoldoende vast zou staan en vanwege het als hoog ingeschatte recidiverisico.

Op grond van artikel 14, eerste lid en onder a, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) staat het verlenen van algemeen verlof ook open voor niet-onherroepelijk veroordeelde gedetineerden. Ingevolge artikel 1a van de Regeling moet de strafduur en het strafrestant worden berekend op grond van de veroordeling in eerste aanleg. Het enkele argument dat in hoger beroep een hogere straf kan worden opgelegd, is daarom onvoldoende om de verlofaanvraag af te wijzen. Er is immers tot op zeker hoogte een vaststaande einddatum.

Ten aanzien van het recidiverisico geldt dat klager alle aan hem in de inrichting aangeboden interventies heeft gevolgd en dat hij bereid is aan andere, geïndiceerde interventies deel te nemen. Om voor klager onduidelijke redenen heeft een intakegesprek bij de Waag echter tot op heden niet plaatsgehad. Aan hem kan niet worden verweten dat de benodigde interventies nog geen doorgang hebben gevonden. De Minister stelt dat het als hoog ingeschatte recidiverisico in de weg staat aan het verlenen van algemeen verlof, maar heeft dit niet onderbouwd. Niettemin geeft de reclassering te kennen dat klager de behandeling in het kader van een penitentiair programma (p.p.) zou kunnen volgen. Een dergelijk traject zou het gevolg moeten zijn van succesvol verlopen algemene verloven. Het standpunt van de Minister is daarom onbegrijpelijk.

Ten slotte is van belang dat klager zich in de inrichting goed gedraagt en dat hij verblijft in het zogeheten ‘plusplusprogramma’. Hij is bereid zich te houden aan eventueel aan het verlof te verbinden bijzondere voorwaarden. Ook de uitgebrachte positieve adviezen vormen aanleiding het verzoek om algemeen verlof toe te wijzen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Eerst nadat klager onderhavige verlofaanvraag heeft ingediend, heeft hij zich bereid verklaard aan een behandeling bij de Waag mee te werken. Aangezien uit een gesprek met de psycholoog bleek dat klager geen hulpvraag heeft, is een interventie niet opgestart. Uit het reclasseringsadvies van 22 juli 2019 volgt dat het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als hoog wordt ingeschat. Het is begrijpelijk dat klager tijd met zijn familie wil doorbrengen en dat hij in het kader van een eventuele deelname aan een p.p. wil aantonen dat hij goed met vrijheden omgaat. Op dit moment is een afwijzing van zijn verlofaanvraag echter niet als onredelijk of onbillijk aan te merken. Het feit dat klager goed gedrag in de inrichting vertoont en hij inmiddels voor een behandeling bij de Waag is aangemeld, kan bij een volgende verlofaanvraag in zijn voordeel spreken.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd voor het verlenen van algemeen verlof van dertig uur, onder de voorwaarden van een locatiegebod, locatieverbod en toepassing van elektronisch toezicht. Klager laat in de inrichting goed gedrag zien. Met het oog op zijn eventuele deelname aan een p.p. kan klager aantonen dat hij met aan hem verleende vrijheden verantwoord kan omgaan. Ook stelt een algemeen verlof hem in staat zijn familiebanden te onderhouden.

Het multidisciplinair overleg heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, mits elektronisch toezicht wordt toegepast. Voordat klagers aanvraag tot deelname aan een p.p. wordt besproken, kan hij door middel van een algemeen verlof laten zien op welke manier hij met verworven vrijheden omgaat.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager is nog niet onherroepelijk veroordeeld en bevindt zich in voorlopige hechtenis. Het toekennen van verloven staat op gespannen voet met de gronden waarop de voorlopige hechtenis is gebaseerd en interfereert met de beslissingsbevoegdheid van het hof ten aanzien van de voorlopige hechtenis. Het is aan de maatschappij, en aan de slachtoffers in het bijzonder, moeilijk uit te leggen dat klager, ondanks dat sprake is van ernstige bezwaren, toch vrijheden kan genieten. Dat zou kunnen leiden tot onbegrip en maatschappelijke onrust. Verder laat zijn justitiële documentatie een zorgelijk verloop zien en heeft hij eerder tijdens zijn detentieperiode negatief gedrag getoond. Klager is een ontkennende verdachte en toont zich alleen extrinsiek gemotiveerd om aan hem opgelegde voorwaarden na te leven. Nu ook de reclassering het recidiverisico en het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden als hoog heeft ingeschat, is het onverantwoord aan klager vrijheden te verlenen.

De reclassering geeft te kennen dat een locatieverbod is geïndiceerd, in verband met het woonadres van het slachtoffer. Zowel een locatiegebod als een locatieverbod is door middel van elektronische controle toepasbaar.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

 

3.             De beoordeling

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren met aftrek, wegens – kort gezegd – het medeplegen van poging tot doodslag, medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving, meermalen gepleegd, diefstal met geweld, gekwalificeerde diefstal en handelen in strijd met de Wet, wapens en munitie. Tegen dit vonnis heeft zowel klager als het OM hoger beroep ingesteld. Aansluitend dient hij eventueel een (subsidiaire) hechtenis van in totaal twintig dagen te ondergaan. De fictieve einddatum van klagers detentie is bepaald op 29 april 2020.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Als reden voor afwijzing is genoemd de omstandigheid dat de einddatum van zijn detentie onvoldoende vaststaat en de door de reclassering als hoog ingeschatte risico’s.

Bij verzoeken tot algemeen verlof dient een belangenafweging te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Regeling komen zowel onherroepelijk als niet onherroepelijk veroordeelde gedetineerden eerst in aanmerking voor algemeen verlof, indien het strafrestant nog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt. Blijkens de toelichting bij dit artikel (Stcrt. 1998, 247, p. 22) mag een gedetineerde, om in aanmerking te kunnen komen voor algemeen verlof, niet verwikkeld zijn in gerechtelijke procedures op grond waarvan de oorspronkelijke ontslagdatum nog zou kunnen verschuiven. In de toelichting bij de wijziging van artikel 14 van de Regeling (Stcrt. 2006, 103, p. 10) is verder opgemerkt dat de criteria strafduur en strafrestant, wanneer het gaat om nog niet onherroepelijk veroordeelde gedetineerde, worden berekend op basis van de nog niet onherroepelijke uitspraak. Het OM moet worden geraadpleegd voorafgaand aan de beslissing op een verzoek tot verlof. Bij dit advies speelt de inschatting van het OM van de kans dat in hoger beroep een beduidend hogere of lagere straf zal worden opgelegd een rol.

Volgens de inlichtingen van de Minister heeft het OM in hoger beroep een fors hogere gevangenisstraf van dertien jaar geëist. Ook in eerste aanleg hoorde klager deze straf tegen zich eisen, maar is hij tot een gevangenisstraf van vijf jaar veroordeeld. Voor de vraag of de oorspronkelijke ontslagdatum van 29 april 2020 vanwege het nog lopende hoger beroep in klagers strafzaak zou kunnen verschuiven, is verder enkel bekend dat op 24 oktober 2019 een regiezitting was gepland. Overigens is er geen zicht op een datum waarop het hoger beroep inhoudelijk zal dienen. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan op basis van deze (beperkte) gegevens niet zonder meer worden geoordeeld dat niet kan worden uitgegaan van de fictieve einddatum van 29 april 2020 Het argument dat de einddatum van klagers detentie onvoldoende vaststaat, kan de afwijzing van de verlofaanvraag daarom niet dragen.

Dat ligt anders ten aanzien van het door de reclassering als hoog ingeschatte recidiverisico, het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden en het risico op letselschade. Uit het recent opgemaakte reclasseringsadvies van 22 juli 2019 blijkt dat klager eerst zijn medewerking verleende aan verdiepingsdiagnostiek op het moment dat hem duidelijk werd dat dit gevolgen kon hebben voor eventuele detentiefasering en verloven en dat twijfels bestaan over zijn intrinsieke motivatie voor behandeling. Hoewel de reclassering positief adviseert voor deelname aan een p.p., wordt vanuit de inrichting opgemerkt dat klager daarvoor wel dient mee te werken aan behandelgesprekken met de psycholoog en het regelen van praktische zaken. Daarvan is (nog) niet gebleken. Tegen deze achtergrond kon de Minister in redelijkheid aannemen dat de als hoog ingeschatte risico’s ten tijde van de verlofaanvraag nog immer golden. Deze omstandigheid vormt daarom een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigt, ondanks de positieve adviezen van de vrijhedencommissie en het mdo, een afwijzing van klagers verlofaanvraag.

De beslissing van de Minister kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a en b van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.             De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 12 februari 2020.

 

                secretaris                voorzitter

Naar boven