Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4965/GV, 26 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:26-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer: R-19/4965/GV

betreft:   [klager]   datum: 26 februari 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 9 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.             De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof toegewezen, onder de voorwaarde dat klager tijdens het verlof begeleid wordt door medewerkers van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O). De duur van het verlof wordt in overleg met medewerkers van de DV&O bepaald.

 

2.             De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren. Zijn einddatum is bepaald op 12 februari 2020, zodat hij met ingang van 12 februari 2019 in aanmerking kwam voor zes algemene verloven. Pas op 9 oktober 2019 is beslist op het eerste verzoek van klager, terwijl hij het verlof in maart 2019 al had aangevraagd, hetgeen blijkt uit het feit dat op 11 maart 2019 een systeemgesprek heeft plaatsgevonden om zicht te krijgen op de haalbaarheid van algemeen verlof. Klager betreurt de lange afhandelingsduur. De positieve beslissing van de directeur op het verzoek heeft uiteindelijk opgeleverd dat klager, onder begeleiding van de DV&O, wordt toegestaan gedurende twee uren een bezoek te brengen aan het verlofadres. Op dit adres mogen maximaal twee andere personen aanwezig zijn naast klager. Kennelijk zijn de duur van het verlof, de begeleiding daarvan en de praktische uitvoering overgelaten aan de DV&O, waardoor het verzochte verlof feitelijk meer lijkt op een incidenteel verlof dan op een algemeen verlof en feitelijk geen enkele waarde heeft voor de resocialisatie van klager. De Minister had zelf een beslissing moeten nemen ten aanzien van de duur van het verlof en de feitelijke uitvoering en had de begeleiding door de DV&O niet als bijzondere voorwaarde moeten worden opgelegd. Beslist had moeten worden tot verlofverlening voor de maximale en gebruikelijke duur van 60 uren. Klager ziet niet in waarom in zijn geval slechts twee uren zijn toegekend, te meer daar op meerdere momenten is aangegeven dat het verlof langer zou duren dan de uiteindelijk toegestane twee uren. Met betrekking tot de bijzondere voorwaarde bestaande uit de begeleiding door de DV&O wordt opgemerkt dat de familie van klager zeer betrokken is, hetgeen onder meer blijkt uit de betrokkenheid bij systeemgesprekken in de inrichting. Daarnaast heeft klagers familie hulpverlening ingeschakeld met het oog op de naderende invrijheidstelling. De familie van klager had hem feitelijk kunnen ophalen en brengen aan het begin en het einde van het verlof en is bereid klager (bijvoorbeeld) te ondersteunen bij andere voorwaarden.

Concluderend stelt klager zich op het standpunt dat gegeven de lengte van de aan hem opgelegde straf, het korte strafrestant, de omstandigheid dat thans is beslist op het eerste verzoek tot algemeen verlof, de Minister niet heeft kunnen volstaan met de bestreden beslissing voor zover daarin de feitelijke invulling is overgelaten aan de DV&O, wanneer dit inhoudt dat belanghebbende feitelijk slechts twee uren onder begeleiding van drie medewerkers van de DV&O de inrichting kan verlaten. Verzocht wordt de zaak op zitting te plannen zodat klager het beroep mondeling kan toelichten.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

De beslissing is genomen op basis van een behandelplan dat is samengesteld door het behandelteam van het PPC Scheveningen. Er is een stappenplan gemaakt ten aanzien van de zes verloven van klager. Bij elk verlof wordt opnieuw gekeken hoe het vorige verlof is verlopen en hoe klagers gedrag in de inrichting is. Wanneer de eerste twee begeleide verloven op het opgegeven verlofadres positief zijn, zal het derde verlof zonder begeleiding plaatsvinden. Het vierde, vijfde en zesde verlof zullen plaatsvinden op het adres van klager. Zo kan klager geleidelijk wennen aan zijn terugkeer in de maatschappij. De Minister heeft binnen een redelijke termijn beslist op het verzoek. De reden dat het hele traject langer heeft geduurd dan normaal gesproken, is gelegen in het feit dat het behandelteam zorgvuldig heeft gewerkt aan een stappenplan. Klager is niet onredelijk in zijn belangen getroffen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarden dat het verlof plaatsvindt onder begeleiding van de DV&O en dat de enige aanwezigen bij het verlof deelnemers van het systeemgesprek zijn.

Het multidisciplinair overleg heeft positief geadviseerd ten aanzien van gefaseerde opbouw van algemene verloven.

Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

 

3.             De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat de noodzaak van een mondelinge toelichting niet is gebleken. Zij acht zich op basis van de stukken voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van negen jaren met aftrek, wegens doodslag en overtreding van de Wet wapens en munitie. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 12 februari 2020. Klager verbleef ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) te Scheveningen. Daarna verbleef hij in het PPC van de penitentiaire inrichting Vught.

Het beroep richt zich tegen de beslissing ten aanzien van klagers eerste verlofaanvraag, voor zover de Minister de feitelijke invulling van het verlof heeft overgelaten aan de medewerkers van de DV&O. Hij kon (ten tijde van het indienen van het verzoek) in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.

Uit het dossier komt naar voren dat klager op 15 maart 2019, ongeveer een jaar voor zijn v.i.-datum, zijn eerste verzoek tot algemeen verlof heeft ingediend. Hierop zijn adviezen aangevraagd, is een delictanalyse en risicotaxatie opgesteld en zijn systeemgesprekken gevoerd ten behoeve van het opstellen van een verlofplan. De (complete) verlofaanvraag heeft de Minister uiteindelijk door middel van een vrijhedenadvies van de directeur bereikt.

Op grond van artikel 17 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting heeft de Minister een zelfstandige beslissingsbevoegdheid ten aanzien van (in ieder geval) het eerste verzoek tot algemeen verlof. De Minister had dan ook een eigen belangenafweging moeten maken ten aanzien van klagers verlofaanvraag en de te stellen voorwaarden. Daarbij hadden in ieder geval de volgende feiten en omstandigheden meegenomen moeten worden: de duur van de opgelegde gevangenisstraf, de omstandigheid dat het eerste verzoek tot algemeen verlof de Minister pas in oktober 2019 heeft bereikt in combinatie met klagers v.i.-datum en klagers belang bij algemeen verlof ten behoeve van een goede voorbereiding op zijn terugkeer in de maatschappij. Nu de bestreden beslissing, als ook de toelichting daarop in beroep, geen blijk geeft van een zelfstandige belangenafweging van de Minister, is de beslissing naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende toereikend gemotiveerd. Door deze gebrekkige motivering dient de bestreden beslissing dan ook als onredelijk en onbillijk te worden aangemerkt. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De bestreden beslissing zal worden vernietigd. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt aan klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

 

4.             De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.

Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, J.G.A. van den Brand en F. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 26 februari 2020.

 

                secretaris                voorzitter

Naar boven