Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4963/GV, 12 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:12-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

nummer: R-19/4963/GV

betreft:   [klager]   datum: 12 februari 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E. Manders, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 9 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.             De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) afgewezen.

 

2.             De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

In klagers geval is sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden die een hernieuwde strafonderbreking rechtvaardigen. Uit niets blijkt dat klager in diens eigen taal schriftelijk is geïnformeerd over de aan de strafonderbreking verbonden voorwaarde en dat hij daarvoor heeft getekend. De Minister heeft niet aangetoond dat de op schrift gestelde toewijzing van de strafonderbreking daadwerkelijk aan hem is uitgereikt en dat hij op de hoogte was, althans had kunnen zijn, van de voorwaarde. Aangezien zijn advocaat niet over de strafonderbreking was geïnformeerd, heeft hij hem desgevraagd te kennen gegeven dat hij naar Nederland mocht terugkeren. Vanwege klagers onbekendheid met de aan de strafonderbreking verbonden voorwaarde mocht hij uitgaan van de juistheid van de mededelingen van zijn advocaat. Dat klagers verzoek om strafonderbreking is afgewezen, komt daarom niet voor zijn rekening en risico. Nu hij op de hoogte is van het feit dat hij niet naar Nederland mag terugkeren, is het risico dat hij opnieuw de voorwaarde overtreedt nihil.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Indien klager het verlenen van strafonderbreking en de daaraan verbonden voorwaarde vanwege een taalbarrière niet begreep, had het op zijn weg gelegen hulp in te schakelen. Bij het Detentiecentrum Schiphol wordt aan gedetineerden die de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn de bijstand van een tolk geboden. Uit het feit dat klager met zijn advocaat overleg heeft gepleegd over de vraag of hij naar Nederland mocht terugkeren, blijkt dat bij hem daarover twijfel bestond. Zijn advocaat heeft hem onjuist ingelicht.

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de het verzoek om strafonderbreking, omdat klager na een eerder verleende strafonderbreking naar Nederland is teruggekeerd. Het feit dat klager zijn advocaat niet over de aan hem verleende strafonderbreking heeft geïnformeerd, als gevolg waarvan zijn advocaat hem onjuiste inlichtingen heeft verstrekt, vormt geen reden een nieuwe strafonderbreking toe te kennen.

 

3.             De beoordeling

Namens klager wordt verzocht in de gelegenheid te worden gesteld het beroep mondeling nader toe te lichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, nu zij zich voldoende ingelicht acht op het beroep te beslissen.

Klager ondergaat een gevangenisstraf van twee jaar met aftrek, wegens handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De einddatum van zijn detentie, is behoudens de mogelijkheid van strafonderbreking, bepaald op 11 mei 2020.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).

Bij beslissing van 29 juli 2016 is aan klager – als vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland – strafonderbreking voor onbepaalde tijd verleend. Op 3 augustus 2016 is hij naar Servië uitgezet en is de strafonderbreking ingegaan. Hij is echter in strijd met de aan strafonderbreking verbonden voorwaarde weer naar Nederland teruggekeerd en is in Nederland op 2 juli 2019 aangehouden.

Een vreemdeling aan wie strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling is verleend, komt in beginsel niet meer in aanmerking voor een nieuw te verlenen strafonderbreking, indien deze vreemdeling in strijd met de daaraan – van rechtswege – verbonden voorwaarde na enige tijd naar Nederland terugkeert. Slechts zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen een hernieuwde strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling rechtvaardigen.

Daarvan is in dit geval geen sprake. Het is onvoldoende aannemelijk geworden dat klager bij zijn uitzetting naar Servië niet van de betekenis van het verlenen van strafonderbreking, waaronder de voorwaarde dat hij niet naar Nederland mag terugkeren, in kennis is gesteld en dat de bestreden beslissing niet aan hem is uitgereikt. Daarom kan in redelijkheid worden aangenomen dat klager op de hoogte was, althans had behoren te zijn, van de aan de strafonderbreking verbonden voorwaarde.

Gezien het voorgaande kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

 

4.             De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, J.G.A. van den Brand en F. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 12 februari 2020.

           secretaris               voorzitter

 

Naar boven