Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4853/GA, 5 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:05-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/4853/GA

 

Betreft: [klager]            datum: 5 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.A. Prins, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 1 oktober 2019 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2020, gehouden in voormelde p.i., zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.A. Prins, en namens de directeur […], juridisch medewerker.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 1 oktober 2019, inhoudende

dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder:

a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager meent dat zijn frustratie over het feit dat hij gedetineerd zit en problemen heeft met zijn bewindvoerder, niet wil zeggen dat hij psychiatrische klachten heeft. Hoewel klager in het begin geïrriteerd was, en boos heeft gereageerd, heeft hij zich nu bij de situatie neergelegd. Hij ervaart geen effect van de medicatie en heeft op dit moment geen last van bijwerkingen. Klager erkent dat hij de psychiater die bij hem langskwam voor de second opinion een ‘mafkees’ heeft genoemd. Klager werd boos omdat die psychiater over dwangbehandeling begon en hij had geen zin in een spuit. Opmerkingen met betrekking tot het ‘voor eigen rechter’ spelen, sloegen op de situatie buiten de inrichting. Dat klager zich nu anders gedraagt, heeft te maken met het tijdsverloop, niet met de medicatie.

Aan het gevaarscriterium als geformuleerd in artikel 46d, sub a. juncto artikel 46a van de Pbw is niet voldaan. Klager bevindt zich in voorlopige hechtenis. Daarom is een verwijzing naar het hem ten laste gelegde ter onderbouwing van het gestelde gevaar prematuur. De gestelde dreigementen zijn niet gehoord of nader gespecificeerd door de psychiater of medewerkers van de p.i, maar worden ‘beschreven in het dossier’, terwijl niet duidelijk is om welk dossier het gaat. Het bellen naar de politie in verband met aangiftes die niet aangiftewaardig worden geacht, kan ook niet als gevaarlijk worden bestempeld. De uitingen van klager met betrekking tot scenario’s, zijn gedaan na een tumultueuze zitting bij de rechtbank en moeten worden gezien als verzuchting van frustratie, niet als blijk van gevaar jegens derden. Een concrete onderbouwing van gevaar voor maatschappelijke teloorgang of het afroepen van agressie van derden richting klager is uitgebleven en de dwangbehandeling kan hier niet op worden gestoeld. Nu geen sprake is van gevaar, is oplegging van de dwangbehandeling onrechtmatig.

De onafhankelijke psychiater heeft amper met klager gesproken en baseert zich op informatie van de behandelend psychiater. Het is niet aannemelijk dat de gevaar veroorzakende stoornis – voor zover daarvan sprake is – niet op andere wijze binnen redelijke termijn had kunnen worden weggenomen. Klager is alleen een antipsychoticum aangeboden, hetgeen hij heeft geweigerd. Het toepassen van dwangmedicatie is een ultimum remedium. Een poging tot het vinden van een alternatief voor medicamenteus behandelen is niet gebleken. Dat had moeten gebeuren, waarbij gedacht kan worden aan psycho-educatie.

De noodzaak voor het toepassen van een a-dwangbehandeling is al met al niet gebleken.

Namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Uit de adviezen van de psychiaters blijkt duidelijk dat voldaan is aan het gevaarscriterium. Een andere behandeling dan de medicamenteuze is, gelet op de aard van de stoornis, niet mogelijk. Een verblijf in afzondering is niet doelmatig. Klager voelt zich sinds het aanslaan van de medicatie ook beter, de medicijnen doen hun werk. Aan de vereisten van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid is voldaan. Er zijn diverse gesprekken met klager gevoerd en hij heeft telkens aangegeven niet te willen meewerken aan het innemen van medicatie.

Klager is bekend met verschillende geweldsdelicten en vernielingen. Hij zit momenteel vast voor belaging van instanties en hulpverleners. Dit lijkt voort te komen uit een paranoïde gedachtegang waarbij klager overtuigd is dat allerlei instanties, maar ook de bewindvoerder, zijn moeder en justitie, tegen hem gekeerd zijn en hem onrecht aandoen. Deze gedachten zijn erg rigide aanwezig en leidden vermoedelijk tot het tenlastegelegde. Ook in de afgelopen periode leidde het tot het uiten van dreigementen richting het veiligheidshuis, aangiftes doen bij de politie en het niet aangaan van behandeling. Klager doet dreigende uitspraken over alle instanties en personen die hem onrecht hebben aangedaan; hij geeft aan dat hij voor eigen rechter zal spelen, en als hij langer vast moet zitten, dat hij criminele kennissen vraagt voor hem voor eigen rechter te spelen. Hij geeft meermaals aan dat hij denkt dat het flink uit de hand gaat lopen. Ook tijdens het aanzeggen van de dwangbehandeling uitte klager bedreigingen, werd hij boos en werden zijn houding en gebaren behoorlijk dreigend. Het gevaar voor het oproepen van agressie richting anderen met daarbij het risico dat klager (of iemand anders, in zijn opdracht) een ander van het leven zal beroven of ernstig letsel zal toebrengen is in ernstige mate aanwezig. Er is sprake van gevaar voor maatschappelijke teloorgang, met kans op restschade indien zijn huidige psychotische toestandsbeeld langdurig zal bestaan. Daarnaast is er het gevaar dat klager agressie van derden tegen hem oproept door zijn provocerende en grensoverschrijdende gedrag.

3.         De beoordeling

Op grond van het bepaalde in artikel 46e in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd. Voorts heeft de directeur het behandelingsplan van klager overgelegd, waarin is voorzien in de mogelijkheid een geneeskundige dwangbehandeling toe te passen.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het navolgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren.

Bij klager is sprake van een paranoïd psychotisch toestandsbeeld in het kader van een psychotische stoornis, maar ook wordt gedacht aan een psychotische episode in het kader van een pervasieve ontwikkelingsstoornis en zwakbegaafdheid.

Klager heeft blijkens de stukken een uitgebreide geschiedenis binnen de hulpverlening en heeft in het verleden intensieve behandeltrajecten doorlopen. Zo is hij eerder op grond van een rechterlijke machtiging tien maanden opgenomen geweest in de GGZ wegens psychiatrische problematiek.

Op 23 juli 2019 is klager vanuit een reguliere gevangenis overgeplaatst naar het PPC. Het viel op dat klager paranoïde gedachten heeft. Hij voelde zich door anderen bedreigd. Zijn moeder zou Munchhausen-by-Proxy hebben gehad. Klager voelt zich in het nauw gedreven en heeft het gevoel dat hij continu wordt lastiggevallen. Met klager is volgens hem echter niets mis.

Klager is bekend met geweldsdelicten en vernielingen en zit vast voor belaging van instanties en hulpverleners. Dit lijkt voort te komen uit een paranoïde gedachtegang waarbij klager overtuigd is dat allerlei instanties, de bewindvoerder, moeder en justitie tegen hem gekeerd zijn en hem onrecht aandoen. De gedachtes zijn erg rigide aanwezig. Klager stelt zich richting meerdere instanties dreigend op. Hij geeft meermaals aan dat hij denkt dat het flink uit de hand gaat lopen. Het gevaar voor het oproepen van agressie richting anderen met daarbij het risico dat klager of iemand anders, in klagers opdracht een ander van het leven zal beroven of ernstig letsel zal toebrengen is in ernstige mate aanwezig. Daarnaast is er het gevaar voor maatschappelijke teloorgang. Indien het huidige toestandsbeeld langdurig zal bestaan, is er een grotere kans op restschade. Ook is er het gevaar dat klager agressie van derden jegens hemzelf oproept door zijn provocerende en grensoverschrijdende gedrag.

Nagegaan is of het gevaar op een andere, minder ingrijpende wijze kon worden afgewend. Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis zijn er echter geen alternatieven beschikbaar voor de noodzakelijke behandeling. De behandeling met antipsychotische medicatie is uitermate geschikt om de pathologische achterdocht bij klager weg te nemen. Afzondering kan niet worden gezien als een adequaat alternatief voor de noodzakelijke behandeling. Bovendien weigert klager vrijwillige medicatie en ervaart hij het spreken met behandelaren en het aanbieden van tabletten als provocatief.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Verder is voldoende aannemelijk dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk of onbillijk.

Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. drs. J.P. Meesters, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 5 maart 2020.

secretaris        voorzitter

 

Naar boven