Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3860/GA, 11 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:11-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/3860/GA

 

Betreft: […]                   datum: 11 maart 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Schepers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 3 mei 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 november 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, heeft […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Leeuwarden, een schriftelijke notitie overgelegd. Klager en zijn raadsman hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord. De beroepscommissie heeft klagers verzoek om aanhouding afgewezen. In plaats daarvan heeft zij klager en zijn raadsman de notitie van de plaatsvervangend vestigingsdirecteur toegestuurd en hen in de gelegenheid gesteld om het beroep schriftelijk toe te lichten.

 

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:

a.         een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, vanwege werkweigering, ingaande op 1 juni 2018 om 14:50 (LW-2018-212);

b.         de uitvoering van bovenstaande disciplinaire straf (LW-2018-218);

c.         een schriftelijk verslag van een p.i.w.-er d.d. 5 juni 2018, vanwege werkweigering (LW-2018-221);

d.         een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, waarvan twee dagen voorwaardelijk, vanwege werkweigering, ingaande op 22 juni 2018 om 14:45 uur (LW-2018-236).

De beklagcommissie heeft de klachten a., b. en c. ongegrond verklaard, beklag d. gegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op het voorwaardelijke gedeelte en voor het overige ongegrond verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager en zijn raadsman waren niet op de hoogte van de zitting van de beklagcommissie op 3 mei 2019. Daarmee is zijn recht geschonden. De beslissingen van de beklagcommissie kunnen alleen daarom al niet in stand blijven.

Klager heeft te kampen met een ernstige vorm van psoriasis en klachten door een peesruptuur. Er is lichtzinnig omgegaan met zijn ziekmeldingen. Een en ander blijkt uit zijn beroep met kenmerk R-19/3742/GM. De verpleegkundige heeft klager op 1 juni 2019 arbeidsgeschikt bevonden, terwijl de inrichtingsarts hem in persoon had moeten zien (vgl. RSJ 3 februari 2011, 10/3731/GM). Daarom had niet overgegaan mogen worden tot strafoplegging, in ieder geval wat betreft beklag a.

Op 5 juni 2019 heeft klager zich wederom ziekgemeld, maar is hij noch door een verpleegkundige noch door de inrichtingsarts gezien. Kennelijk is uitgegaan van het eerdere oordeel van de verpleegkundige, zodat die disciplinaire straf (beklag c.) ook niet in stand kan blijven.

De beklagcommissie heeft ten onrechte vastgesteld dat klager geen aanstalten zou hebben gemaakt zich door de inrichtingsarts te laten zien. Dit is te wijten aan de agenda van de inrichtingsarts, zo blijkt uit klagers medisch dossier. Er is afgeweken van de sanctiekaart, zonder dit te motiveren. Na zijn overplaatsing is klager alsnog arbeidsongeschikt verklaard. De klachten waren dus niet illusoir.

De directeur heeft daarop als volgt gereageerd. De directeur heeft steeds conform het oordeel van de medische dienst gehandeld. Die heeft klager steeds arbeidsgeschikt geacht. Klager heeft geen initiatief genomen om mee te denken over welke arbeid hij zou kunnen verrichten. De directeur heeft na het oordeel van de verpleegkundige ook de inrichtingsarts benaderd. Die was het eens met het oordeel van de verpleegkundige. Naar aanleiding van het schriftelijk verslag van 5 juni 2018 is geen disciplinaire straf opgelegd. Klager heeft niet duidelijk gemaakt welke acties hij heeft ondernomen om zich te laten zien door de inrichtingsarts.

Voor werkweigering kon volgens de toenmalige Sanctiekaart drie dagen eigen cel worden opgelegd. De beklagcommissie heeft om die reden het beklag al gegrond verklaard ten aanzien van de twee dagen die voorwaardelijk zijn opgelegd. De p.i. Leeuwarden werkt niet met arbeidsongeschiktheid. Er wordt gekeken naar wat een gedetineerde wel kan. Dat klager in een andere inrichting arbeidsongeschikt is verklaard, doet aan het voorgaande dan ook niet af.

 

3.         De beoordeling

Voor zover namens klager is geklaagd over de procedure bij de beklagcommissie gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

 

Beklag a. en d.

De directeur mag uitgaan van het oordeel van de inrichtingsarts over klagers arbeidsgeschiktheid. Uit de inlichtingen van de directeur komt naar voren dat de inrichtingsarts steeds heeft geoordeeld dat klager arbeidsgeschikt was, al dan niet nadat de verpleegkundige daarover ook had geoordeeld. Klager kon dan ook disciplinair worden gestraft wegens werkweigering.

Gelet op de Sanctiekaart 2016, die destijds gold, kon voor werkweigering in beginsel maximaal twee dagen eigen cel worden opgelegd. De directeur kan hiervan afwijken, maar dat moet hij dan wel motiveren. Aan klager is tweemaal een disciplinaire straf van drie dagen (onvoorwaardelijk) opgelegd, terwijl de directeur niet heeft gemotiveerd waarom hij heeft afgeweken van de Sanctiekaart. De beroepscommissie zal het beroep en de onderliggende klachten daarom in zoverre gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen. Zij zal daarbij aan klager een tegemoetkoming toekennen van € 15,=.

 

Beklag b.

Tegen de uitvoering van een disciplinaire straf als zodanig staat geen beklag open op grond van artikel 60 van de Pbw. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie daarom in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit beklag.

 

Beklag c.

Tegen een schriftelijk verslag van een p.i.w.-er staat geen beklag open op grond van  artikel 60 van de Pbw. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie daarom in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in dit beklag.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. en - voor zover aan de orde - d. gegrond voor zover de opgelegde disciplinaire straffen de duur van twee dagen overschreden, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart de klachten in zoverre alsnog gegrond. Zij kent daarbij aan klager een tegemoetkoming toe van € 15,=.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie inzake beklag b. en c. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in deze klachten.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, drs. H. Heddema en mr. A.M.G. Smit, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 11 maart 2020.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven