Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2913/GV, 26 januari 2004, beroep
Uitspraakdatum:26-01-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2913/GV

betreft: [klager] datum: 26 januari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 19 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 december 2003 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister), waarvan niet bekend is op welke datum deze aan klager is uitgereikt,

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. J.M.E. Nijskens om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Het is niet juist dat klager langdurig voortvluchtig is geweest. Op 24juli 2001 is hij van de de penitentiaire open inrichting Niendure (hierna p.o.i.) teruggeplaatst naar de gevangenis Maashegge, die een beperkt beveiligingsniveau heeft (hierna b.b.i.), omdat hij te laat retour was van de arbeid. Metdeze terugplaatsing was klager het niet eens, omdat er sprake was van overmacht. Op 27 juli 2001 heeft klager incidenteel verlof gekregen om te gaan solliciteren en zijn advocaat te gaan bezoeken om bezwaar te maken tegen deterugplaatsing. Hij is vervolgens niet teruggekeerd naar Maashegge. Op 29 juli 2001 heeft hij telefonisch contact opgenomen met de b.b.i. en die adviseerden hem om zich te melden bij het dichtstbijzijnde bureau van politie. Klagerheeft dit direct gedaan en hem is gezegd dat hij er automatisch wel van zou horen. In november 2001 had klager geïnformeerd bij de koninklijke marechaussee omdat hij op vakantie wilde en niet voor verrassingen wilde komen staan. Bijhen was het strafrestant niet bekend. Op 26 augustus 2002 had klager nog steeds niets vernomen en heeft hij via zijn advocaat schriftelijk laten informeren naar het strafrestant en het antwoord was dat er alleen nog eenschadevergoedingsmaatregel open stond. Tijdens klagers detentie heeft hij wederom geïnformeerd bij het CJIB en op 29 juli 2003 heeft men hem medegedeeld dat er geen gevangenisstraffen meer openstonden. Aan klager is in de periodevan 17 maart 2000 tot 21 augustus 2001 ruim dertig maal een verlofperiode toegekend, die allemaal goed zijn verlopen. Indien hij zich aan detentie had willen onttrekken, had hij dat reeds tijdens zijn eerste verloven gedaan. Toen erproblemen ontstonden met het openbaar vervoer in verband met de Schipholbrand, klagers onterechte terugplaatsing, het verlies van zijn baan en de afwijzing op zijn sollicitatie was hij zo depressief en teleurgesteld dat hij op 27juli 2001 niet teruggekeerd is van het verlof. Het strafrestant betrof toen nog 25 dagen. Uit bijgevoegde stukken blijkt dat klager diverse malen uit eigen beweging heeft getracht aan zijn verplichtingen te voldoen. Het standpuntvan de selectiefunctionaris betekent voor klager geen verlof, geen selectie voor een b.b.i. of p.o.i. ondanks positieve selectieadviezen en ernstige belemmeringen met betrekking tot zijn terugkeer in de maatschappij.
Klager hecht er aan dat zijn penitentiair dossier wordt opgevraagd, zodat geconcludeerd kan worden dat klager tijdens de huidige en voorafgaande detentie goed functioneerde.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klagers verzoek is afgewezen, omdat uit de verkregen inlichtingen is gebleken dat klager zich aan detentie onttrokken heeft. Hiermee heeft hij het vertrouwen, dat hem was gegeven, ernstig geschaad en hij heeft laten zien dat er methem geen afspraken kunnen worden gemaakt. Gezien dit gegeven hebben de officier van justitie en de directie en politie geen vertrouwen in een goed verloop van het verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de locatie De Geerhorst heeft aangegeven dat klager voor wat betreft zijn gedrag in aanmerking zou kunnen komen voor vrijheden, maar dat, gezien de onttrekking aan detentie, die vrijheden niet aan te raden zijn.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Breda heeft geadviseerd om het verzoek af te wijzen.
De politie Midden en West Brabant heeft dringend geadviseerd om op de aanvraag negatief te beslissen. Uit eerdere ervaringen met klager is gebleken dat hij zich niet aan zijn afspraak zal houden. Klager heeft zich onttrokken aandetentie.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat zij het niet noodzakelijk acht om klagers penitentiair dossier op te vragen, omdat hetgeen daaruit volgens klager zou moeten blijken, goed gedrag tijdens detentie, namens de Minister niet wordtbetwist.

Klager ondergaat gevangenisstraffen van respectievelijk twee jaar en zes maanden met aftrek, wegens valsheid in geschrift en oplichting. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 27 oktober 2004. Aansluitenddient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van acht dagen op grond van de Wet Terwee te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Klager is van een regimair verlof niet teruggekeerd in de inrichting. Dat klager tevoren was teruggeplaatst van de p.o.i. naar de b.b.i., een sollicitatiegesprek geen positief resultaat had en hij vervoersproblemen ondervond inverband met een brand, vormt geen reden om ongeoorloofd niet terug te keren van verlof en zich te onttrekken aan de detentie.
De beroepscommissie is van oordeel dat voornoemde omstandigheden voldoende contra-indicatie vormen voor verlofverlening en dat deze een afwijzing van klagers verlofaanvraag rechtvaardigen. Derhalve is de beslissing van de Ministerniet in strijd met de wet en kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4 onder a. en d. van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december1998, nr. 733726/98/DJI), evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

03/2913/GV

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 26 januari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven