Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4919/GA, 26 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:26-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4919/GA

Betreft: [Klager]            datum: 26 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, gericht tegen een uitspraak van 7 oktober 2019 van de alleensprekende beklagrechter bij de p.i. Nieuwegein, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waartegen klager beroep heeft ingesteld, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsvrouw, mr. A.F.M. Oudijk, in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en directeur van de p.i. Nieuwegein om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de beslissing van 17 mei 2019 tot afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof (NM 2019/453).

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en een tegemoetkoming van € 50,= aan klager toegekend op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten

De directeur heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager verbleef in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) en is op 22 maart 2019 in de p.i. Nieuwegein teruggeplaatst. In verband met het delictverleden dient, alvorens vrijheden worden verleend, eerst een risicotaxatie en/of delictanalyse plaats te vinden. Hiermee is aan het belang van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de straf en de veiligheid van de samenleving een zwaarder gewicht toegekend dan aan het persoonlijke belang van klager. Zoals de beklagrechter met juistheid heeft overwogen, is het verzoek van klager niet op één van de gronden genoemd in artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) afgewezen. Per abuis is dit niet in de verlofbeschikking opgenomen. De afwijzingsgronden betroffen evenwel die van artikel 4, aanhef en onder b en i, van de Regeling. Deze omissie kan niet zonder meer leiden tot een gegrondverklaring van het beklag. Voor zover de beklagrechter heeft overwogen dat een risicotaxatie en delictanalyse voor klager niet verplicht zijn, omdat geen sprake is van een artikelplaatsing op grond van artikel 15, vijfde lid, of van artikel 43, derde lid, van de Pbw, geldt dat een risicotaxatie en delictanalyse ook voor andere doelgroepen kan worden ingezet. Het hoofdkantoor heeft naar aanleiding van de casus ‘Michael P.’ te kennen gegeven dat “(…) uitplaatsingen en stappen naar vrijheden moeten worden afgewogen en verantwoord gebeuren waarbij de veiligheid van de samenleving expliciet is meegewogen’ en ‘Het is logisch dat de Michael P.-casus ons risicobewustzijn breder voedt en het kan dus zeker zo zijn dat ook andere doelgroepen dan de 15.5/43.3 kritischer worden bekeken”. Klager is veroordeeld wegens het overtreden van artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. Ten tijde van het plegen van het delict was hij onder invloed van alcohol. De reclassering heeft de risico’s op recidive en letselschade in het advies van 22 augustus 2018 hoog ingeschat en een vijftal interventies geadviseerd. Deze zijn nog niet uitgevoerd, enkel is met de cognitieve vaardigheden-training (Cova-training) in de z.b.b.i. een aanvang gemaakt. Dit betekent dat de risico’s onverminderd hoog zijn. De Advocaat-Generaal heeft ook negatief geadviseerd. Klager wil structureel niet meewerken aan een risicotaxatie en delictanalyse, omdat dit volgens hem al eerder had kunnen worden uitgevoerd. Hij is echter op 22 maart 2019 vanuit de z.b.b.i. in de p.i. Nieuwegein geplaatst en het onderzoek werd noodzakelijk toen hij op 4 april 2019 om verlof vroeg. Het onderzoek had dan ook niet eerder kunnen worden uitgevoerd en klager heeft ook geen inhoudelijke reden aangevoerd die zijn weigering verklaart. De verlofaanvraag kon niet worden aangehouden in afwachting van de risicotaxatie en delictanalyse, nu klager structureel zijn medewerking daaraan weigerde. Een langere aanhouding had niet tot een andere uitkomst geleid. Nu klager niet wil meewerken aan het in kaart brengen van de actuele risico’s en de risico’s onverminderd hoog zijn, kan er zonder nader onderzoek niet vanuit worden gegaan dat sprake is van een verwaarloosbaar risico.

Door en namens klager is in beroep het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagrechter niet toegelicht.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.

Het Multidisciplinair Overleg heeft positief over de verlofaanvraag geadviseerd. De vrijhedencommissie adviseerde negatief, omdat gedetineerden die zijn veroordeeld voor gewelds- en zedenmisdrijven gezien het recente verscherpte landelijke beleid dienen deel te nemen aan een risicotaxatie en delictanalyse.

De Advocaat-Generaal heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat geen recent reclasseringsadvies met een risicotaxatie aanwezig is en vanwege de ernst van het door klager gepleegde delict.

De reclassering heeft de risico’s op recidive en letselschade op 22 augustus 2018 hoog ingeschat en een vijftal interventies geadviseerd, waaronder deelname aan de Cova-training, agressiebeheersing en middelengebruik.

3.         De beoordeling

Klager onderging een gevangenisstraf wegens doodslag. Hij is inmiddels in vrijheid gesteld. Zij beklag richtte zich tegen de afwijzing van zijn eerste verlofaanvraag. Bij verzoeken tot algemeen verlof dient een belangenafweging te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf. Klager is op 22 maart 2019 vanuit de z.b.b.i. in de gevangenis van de p.i. Nieuwegein teruggeplaatst. Op 4 april 2019 heeft hij een verzoek tot algemeen verlof ingediend. De directeur heeft het noodzakelijk geacht dat, gelet op het delictverleden van klager – die is veroordeeld wegens doodslag –, een risicotaxatie en delictanalyse werden uitgevoerd. De reclassering heeft de risico’s op recidive en letselschade laatstelijk op 22 augustus 2018 als hoog ingeschat en gedragsinterventies geïndiceerd, die niet zijn uitgevoerd. De Advocaat-Generaal heeft negatief geadviseerd vanwege het ontbreken van een recent reclasseringsadvies en een recente risicotaxatie. Nu niet is weersproken dat klager structureel heeft geweigerd mee te werken aan het uitvoeren van een risicotaxatie en een delictanalyse en daarmee aan het in kaart brengen van eventuele risico’s die zijn verbonden aan het verlenen van verlof aan klager, heeft de directeur het verzoek tot algemeen verlof van klager in redelijkheid kunnen afwijzen. De beroepscommissie zal het beroep dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, J.G.A. van den Brand en F. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 26 februari 2020.

            secretaris        voorzitter

Naar boven