Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4496/GB, 28 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:28-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4496/GB

Betreft: [klager]            datum: 28 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Kleiman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 15 augustus 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager is sinds 9 september 2007 gedetineerd. Hij verbleef in de p.i. Vught. Op 11 april 2019 is hij overgeplaatst naar de p.i. Ter Apel. Klagers einddatum is bepaald op 22 oktober 2027, waarna klagers TBS-maatregel zal aanvangen.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager zal na afloop van zijn detentie een TBS-maatregel ondergaan zodat het beleid van de p.i. Ter Apel, dat gericht is op de voorbereiding op de terugkeer naar het land van herkomst, geen enkel doel dient. Klager verbleef in de p.i. Vught op een afdeling met 12 personen, in de p.i. Ter Apel zit hij op een afdeling met 64 personen (2 verdiepingen met 32 personen). Klagers angsten zullen daardoor versterken, waardoor hij enkel nog functioneel contact zal zoeken met anderen. Klager kampt met rugklachten, veroorzaakt door een beschadiging aan zijn tussenwervelschijven. In zijn cel in de p.i. Vught kon hij oefeningen doen, hetgeen hem in de p.i. Ter Apel niet lukt. De sanitaire voorzieningen in de p.i. Ter Apel zijn dusdanig dat hij wordt gedwongen voorover te leunen, waardoor klagers rugklachten verergeren. De Minister heeft onvoldoende rekening gehouden met klagers persoon en zijn gedrag. Het regime in de p.i. Vught is voor klager het meest geëigende. De Minister heeft de beslissing tot overplaatsing niet voorgelegd aan het Penitentiair Selectie Centrum (PSC), terwijl artikel 25, vijfde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) dit vereist. De beslissing is daarom niet op een juiste manier tot stand gekomen. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren en hem een financiële tegemoetkoming toe te kennen. 

3.2.      De Minister heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Uit het selectieadvies van de p.i. Vught van 4 april 2019 volgt dat klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar en TBS met dwangverpleging wegens moord. De TBS zal aanvangen op 22 oktober 2027. Klager is Amerikaans staatsburger en heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland. Op grond van artikel 20b van de Regeling is klager geplaatst in de p.i. Ter Apel. Deze inrichting is bestemd voor de plaatsing van strafrechtelijke vreemdelingen. Het feit dat klager na afloop van zijn detentie een TBS-maatregel dient te ondergaan vormt geen contra-indicatie voor plaatsing in een dergelijke inrichting. Naast het gegeven dat er in de p.i. Ter Apel aandacht wordt besteed aan de terugkeer van gedetineerden naar het land van herkomst, wordt er ook een regulier dagprogramma gedraaid. Klager verblijft – in tegenstelling tot wat de raadsman noemt – op een afdeling met 32 personen. Dit is een afdeling waar grotendeels gedetineerden met een Extra Zorg Voorziening-status verblijven en (extra) psychische zorg krijgen. Er is geen indicatie dat klager meer zorg nodig heeft dan hem nu wordt geboden. Er is in de p.i. Ter Apel voldoende aandacht voor klager.

Uit het selectieadvies volgt ook dat klager zich gedurende zijn hele detentie minder prettig voelt in een groep en veelal functioneel contact zoekt. Er is onvoldoende onderbouwd waarom dit in de p.i. Ter Apel sterk zou zijn toegenomen. Klager verblijft alleen op een cel. Tevens is onvoldoende onderbouwd waarom klager in de p.i. Ter Apel geen (rug) oefeningen meer kan doen en ook is niet gebleken dat klager daadwerkelijk kampt met rugproblemen. Het sanitair wordt – voor zover bekend – in alle inrichtingen gemonteerd op een standaardhoogte en het is, gelet op klagers lengte van 1.60 meter, niet waarschijnlijk dat hij in grote mate voorover moet leunen om hiervan gebruik te kunnen maken. Het PSC is sinds 1 januari 2010, door middel van een wijzigingsregeling, opgegaan in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum, zodat van advisering door het PSC geen sprake meer is. De bestreden beslissing is op juiste gronden genomen en er is geen aanleiding een financiële tegemoetkoming toe te kennen.

4.         De beoordeling

4.1.      Namens klager is aangevoerd dat de bestreden beslissing kennelijk in strijd is genomen met het bepaalde in artikel 25, vijfde lid, van de Regeling. De beroepscommissie merkt hierover op dat – hoewel het PSC in bovengenoemd artikel wordt vermeld - uit de Memorie van Toelichting bij de ´Wijziging van de Regeling in verband met de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden’(Stcrt. 2014, nr. 4617) blijkt dat het PSC niet meer bestaat als zelfstandige organisatie. Derhalve is artikel 18 van de Regeling per 1 maart 2014 komen te vervallen. Het voorleggen ter advisering van een beslissing als de onderhavige is sindsdien niet langer vereist, zodat de Minister zelfstandig bevoegd is deze beslissing te nemen.

4.2.      De gevangenis van de p.i. Ter Apel is een gevangenis voor mannen met een regime van beperkte gemeenschap en een normaal beveiligingsniveau, tevens zijnde een inrichting die, gelet op het bepaalde in artikel 20b, eerste lid, van de Regeling, is aangewezen voor de opvang van strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Dit zijn gedetineerden die geen rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 hebben en ten aanzien van wie voorlopige hechtenis ingevolge een bevel van gevangenneming of gevangenhouding, een vrijheidsstraf of een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders ten uitvoer wordt gelegd.

4.3.      Blijkens de toelichting bij dit artikel onderscheiden strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen zich van andere (groepen) gedetineerden daar zij in beginsel na het ondergaan van hun straf niet in de Nederlandse samenleving zullen terugkeren. Dit rechtvaardigt een beleid waarbij strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen worden geselecteerd voor een inrichting waarin de detentie mede dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereidingen op het vertrek uit Nederland en de terugkeer naar het land van herkomst. De bijzondere opvang zorgt ervoor dat voldoende ruimte kan worden geboden aan de activiteiten van de Dienst Terugkeer en Vertrek en andere (keten)partners die een rol spelen bij het realiseren van het vertrek uit Nederland en de terugkeer naar het land van herkomst (Wijziging van de Regeling met ingang van 23 maart 2009, Stcrt. 2009, nr. 56).

4.4.      De beroepscommissie stelt vast dat klager geen rechtmatig verblijf in Nederland, in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, meer heeft.

De einddatum van klagers detentie is op dit moment bepaald op 22 oktober 2027, waarna klager een TBS-maatregel zal moeten ondergaan. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.3. omtrent de achtergrond en het doel van artikel 20b van de Regeling, is de beroepscommissie van oordeel dat in klagers geval geen sprake kan zijn van toepassing van het plaatsingsbeleid van artikel 20b van de Regeling, nu daarin gesproken wordt over gedetineerden die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland en ten aanzien van wie een “vrijheidsstraf” ten uitvoer wordt gelegd. In de begripsbepalingen van artikel 1 onder s. en t. van de Pbw wordt een onderscheid gemaakt tussen “vrijheidsstraf” (onder s) en “vrijheidsbenemende maatregel” (onder t). De terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging is opgenomen onder de begripsbepaling van de vrijheidsbenemende maatregel (onder s). Nu de categorie TBS-gestelden niet is opgenomen in artikel 20b van de Regeling – en daarover ook niet wordt gesproken in de toelichting – oordeelt de beroepscommissie dat artikel 20b van de Regeling niet bedoeld is voor de categorie gedetineerden aan wie (tevens) een TBS-maatregel is opgelegd.

Klager zal na de tenuitvoerlegging van zijn vrijheidsstraf nog een TBS-maatregel moeten ondergaan in Nederland. Dit betekent dat artikel 20b van de Regeling in klagers geval niet aan de orde is, zodat de bestreden beslissing in strijd met de wet is genomen.

Derhalve dient de bestreden beslissing te worden vernietigd. De Minister zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Nu klager vanaf 11 april 2019 tot en met 13 maart 2020, de datum waarop de Minister uiterlijk een nieuwe beslissing moet nemen, ten onrechte in de gevangenis van de p.i. Ter Apel heeft verbleven, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van € 275,=.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van € 275,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 28 februari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven