Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4186/GA, 31 december 2019, beroep
Uitspraakdatum:31-12-2019

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4186/GA

Betreft: [klager] datum: 31 december 2019

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Leeuwarden, gericht tegen een uitspraak van 12 juli 2019 van de beklagcommissie bij voornoemde inrichting, gegeven op een klacht van […], verder te noemen klager, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waartegen klager beroep heeft ingesteld, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 november 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. P-P.F. Tummers, en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Leeuwarden.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, vanwege een poging tot ontvluchting tijdens vervoer met DV&O, ingaande op 21 juni 2019 om 11:30 (LW-2019-305).
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 140,=, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.

Klager is disciplinair gestraft vanwege een ontvluchtingspoging tijdens vervoer van de rechtbank naar de inrichting. De beklagcommissie heeft ten onrechte op basis van aanstaande wetgeving gemeend dat de directeur niet bevoegd is te straffen op grond van voorvallen tijdens vervoer met de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O). Er is in deze zaak geen sprake van feitelijk handelen van DV&O. Klager heeft zich tijdens het transport ernstig misdragen. Op grond van artikel 51, eerste lid, jo. 50, eerste lid, van de Pbw is de directeur bevoegd in zo’n geval een disciplinaire straf op te leggen. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 67) volgt dat disciplinaire straffen ook kunnen worden opgelegd voor gedragingen buiten de inrichting, mits het verblijf buiten de inrichting nog valt onder de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. In RSJ 6 december 2007, 07/2460/GA achtte de beroepscommissie de directeur dan ook bevoegd een disciplinaire straf op te leggen wegens wangedrag tijdens het vervoer naar de rechtbank. Klager werd op 20 juni 2019 door DV&O naar de rechtbank vervoerd in verband met de strafzaak waarvoor hij preventief is gehecht. Hij viel dus onder de verantwoordelijkheid van de directeur. De directeur gaat ervan uit dat gedetineerden ‘schoon’ worden aangeboden voor vervoer. Hem is niet bekend hoe dat is misgegaan. Volgens de politie is de medegedetineerde met wie klager in het DV&O-busje zat, gecontroleerd, voordat hij werd overgedragen. De DV&O-medewerkers rapporteren dat de betrokkenen – meervoud – doorgingen met hun ongehoorzame gedrag. Zij wisten dat het beide gedetineerden betrof, door de communicatie na de aanhouding. Hoe ze dat precies wisten, is niet duidelijk. Beide gedetineerden zijn na binnenkomst in de inrichting uitvoerig ondervraagd. Beiden gaven geen volledige openheid van zaken, maar wezen naar elkaar. De camerabeelden in het DV&O-busje zijn live en kunnen niet worden teruggekeken. Er is ondanks diverse waarschuwingen van het personeel van DV&O geen gehoor gegeven aan de oproep de afplakking van de camera te verwijderen, te stoppen met het trappen en het loswrikken van het luik. Er was dus sprake van een ontvluchtingspoging. Aan beide gedetineerden is dezelfde straf opgelegd.

Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht. Klager is het eens met de grondslag van de beslissing van de beklagcommissie, omdat sprake is van rechtsgangvervoer. Het is begrijpelijk dat de directeur dit wil oplossen, maar het probleem is ontstaan door DV&O. Die moet de zaken op orde hebben met betrekking tot het rechtsgangvervoer.

Klager kwam van de rechtbank in Zutphen. Hij werd daar strikt gecontroleerd. Hij werd als enige vervoerd, totdat het DV&O-busje bij het politiebureau in Zwolle een andere gedetineerde oppikte. Die gedetineerde had toiletpapier, een aansteker en rookwaar bij zich. Dat was kennelijk slecht gecontroleerd, maar dat kan klager niet worden tegengeworpen. Het incident is geëntameerd door de andere gedetineerde. Die ging onder de camera zitten, plakte die direct af en begon te roken. Klager zei dat dat gedoe zou opleveren. Klager had over de medegedetineerde heen moeten hangen om de camera te kunnen vrijmaken. Van hem kan moeilijk worden gevraagd te gaan vechten. Hij is immers geen bewaker. Er zat ongeveer een meter tussen de medegedetineerde en klager. De medegedetineerde begon op de ramen te bonken en aan het noodluik te wrikken. Daar kon hij gemakkelijk bij. DV&O stopte toen. Klager zei direct dat hij het niet had gedaan en vroeg waarom ze de camerabeelden niet terugkeken. De beklagcommissie heeft al overwogen dat de verslaglegging van DV&O te summier was. Het is onmogelijk dat de politie de andere gedetineerde schoon in de bus heeft gezet. Hij had direct toiletpapier, een aansteker en rookwaar bij zich. Op de camerabeelden moet op z’n minst nog te zien zijn dat hij dat uit zijn onderbroek haalde.Toen klager in de p.i. Leeuwarden aankwam, werd hij in de strafcel geplaatst, omdat de andere gedetineerde niet wilde bekennen. Klager heeft steeds gezegd dat hij er niets mee te maken had. De bewaarders van de strafcel geloofden klager eigenlijk wel en lieten hem ook gewoon bellen. De medegedetineerde beweert dat klager zou willen vluchten, omdat hij zojuist negen jaar gevangenisstraf opgelegd zou hebben gekregen. Dat is helemaal niet waar. Ook nu nog is er geen beslissing gekomen in zijn zaak. Dat had eenvoudig gecontroleerd kunnen worden.

3.         De beoordeling

Klager is disciplinair gestraft vanwege zijn betrokkenheid bij een ontvluchtingspoging tijdens vervoer met DV&O. Daartegen heeft klager beklag ingediend.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard, omdat de directeur niet bevoegd zou zijn te straffen op grond van incidenten die zijn voorgevallen tijdens het vervoer met DV&O. Deze overweging is onjuist. De directeur is bevoegd beslissingen te nemen naar aanleiding van incidenten tijdens het vervoer met DV&O, omdat dit onder de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming valt (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 67; RSJ 10 oktober 2013, 13/1996/GA). Gelet hierop komt de beroepscommissie toe aan een inhoudelijke beoordeling van de opgelegde disciplinaire straf.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting wordt aannemelijk dat de gedetineerde die vanaf Zwolle plaatsnam in het DV&O-busje, degene is geweest die het toiletpapier en de aansteker in het busje heeft gebracht, vooral omdat de verweten gedragingen pas toen én vrijwel direct nadat hij was ingestapt, begonnen. Dat betekent echter niet dat klager niet betrokken zou kunnen zijn geweest bij die gedragingen. Daarvoor is evenwel redelijkerwijs vereist dat enige concrete omstandigheid daarop wijst. Daarvan is geen sprake.

In de situatie zoals klager die van meet af aan en ook ter zitting heeft beschreven – en waarvan de directeur de mogelijkheid als zodanig niet heeft weersproken – heeft klager niet of nauwelijks een reële mogelijkheid gehad de medegedetineerde te stoppen of de camera vrij te maken. Weliswaar staat in het rapport van de DV&O-medewerkers dat de betrokkenen niet stopten met hun ongehoorzame gedrag, maar in het rapport ontbreekt enige concretisering van de conclusie c.q. het vermoeden dat klager daarin daadwerkelijk een rol heeft gespeeld. Doordat de camera was afgeplakt, hebben zij niet kunnen zien wat zich afspeelde. Het enige wat zij verklaren te hebben gehoord, is het bonken. Uit deze constateringen komt niet naar voren dat die handelingen niet door één persoon kunnen zijn gepleegd.

Hoewel evident is dat waar mogelijk moet worden opgetreden naar aanleiding van ernstige incidenten zoals deze, moet de opgelegde disciplinaire straf als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Geen enkele concrete omstandigheid wijst immers op klagers actieve betrokkenheid bij de ontvluchtingspoging. Aannemelijk is verder dat klager geen aandeel heeft gehad in het ontstaan van de mogelijkheid daartoe. Hem kan niet worden tegengeworpen dat de medegedetineerde kennelijk ontoereikend is gecontroleerd voorafgaand aan het vervoer.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden. De beroepscommissie oordeelt in haar uitspraak met kenmerk R-19/4185/GA over de hoogte van de toegekende tegemoetkoming, nu klager daartegen beroep heeft ingesteld.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, drs. H. Heddema en mr. A.M.G. Smit, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 31 december 2019.

            secretaris        voorzitter

Naar boven