Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4955/GB, 11 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:11-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4955/GB

Betreft: […]       datum: 11 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. van Minderhout, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager is sinds 16 september 2005 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis van de p.i. Middelburg. Op 7 juni 2019 is klager in de BPG-afdeling van de p.i. Vught geplaatst. Op 18 juni 2019 is hij teruggeplaatst in de gevangenis van de p.i. Middelburg. Op 13 augustus 2019 is hij overgeplaatst naar de gevangenis van de p.i. Vught.

3.         De standpunten
3.1.      Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is ten onrechte in de BPG-afdeling geplaatst. De beroepscommissie heeft eerder al bepaald dat klager in de p.i. Middelburg moet worden geplaatst, vanwege bezoekmogelijkheden (RSJ 30 maart 2015, 15/174/GB). Van 2011 tot 2015 heeft klager geen bezoek kunnen ontvangen. Door zijn overplaatsing naar de p.i. Vught, heeft hij sinds juni 2019 wederom geen bezoek kunnen ontvangen. Klager komt niet in aanmerking voor detentiefasering, maar bezoek is van groot belang. Hij komt zelf uit België en zijn vriendin woont in Middelburg.
Klager zou niet in de p.i. Middelburg geplaatst kunnen worden, omdat op hem GVM-maatregelen van toepassing zijn en het beveiligingsniveau van de p.i. Middelburg daarom niet zou volstaan. Er verblijven in de p.i. Middelburg echter meerdere gedetineerden die op de GVM-lijst staan. De beveiliging in de p.i. Middelburg verschilt niet wezenlijk van de beveiliging in de p.i. Vught.
Klager wordt verweten dat hij zijn ex-vriendin per post heeft gestalkt. De datering van de verweten poststukken is echter onbekend. In een brief schrijft klager dat hij 55 jaar is. Dat was in 2016. De brief naar aanleiding waarvan op 9 oktober 2018 aangifte is gedaan, dateert van 3 september 2018. Klager betwist uitdrukkelijk dat hij post heeft gestuurd, nadat de directeur van de p.i. Middelburg een ordemaatregel ten aanzien van zijn post had opgelegd. Het bewijs daarvoor (een gedateerd poststuk) is ook na herhaaldelijke verzoeken daartoe niet overgelegd. Het is ook onduidelijk op welke wijze klager de post zou hebben verstuurd. Volgens het Openbaar Ministerie (OM) is geen sprake van concrete bedreiging.
Overigens heeft klager al sinds 2005 contact met zijn ex-vriendin, maar dat was altijd met toestemming. Nu zet zij hem een hak. De teksten die zij aan elkaar schreven, gingen regelmatig over seks, maar de wet verbiedt dat niet. Tegen de ordemaatregel loopt nog een beroepszaak (R-19/3701/GA). Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. 3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Uit het dossier blijkt dat klager ondanks opgelegde maatregelen contact bleef zoeken met zijn ex-vriendin. Zij heeft daartegen ook aangifte gedaan. De onderliggende bewijsstukken zijn weliswaar niet overgelegd, maar de inhoud van de post is wel beschreven in het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal. Het is dus onmogelijk gebleken klager binnen de p.i. Middelburg te beperken in het zoeken van contact met zijn ex-vriendin. Vanwege dit ondermijnende gedragspatroon, is klager in een BPG-afdeling geplaatst. Omdat de p.i. Middelburg niet over zo’n afdeling beschikt, is klager in de BPG-afdeling van de p.i. Vught geplaatst.

4.         De beoordeling
4.1.      Klager verblijft niet meer in de BPG-afdeling van de p.i. Vught. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.
4.2.      De BPG van de p.i. Vught kent een individueel regime en een uitgebreid beveiligingsniveau. Een (al dan niet onherroepelijk) tot een gevangenisstraf veroordeelde gedetineerde wordt in een regime van algehele of beperkte gemeenschap geplaatst, tenzij plaatsing in een individueel regime noodzakelijk is. In een individueel regime kunnen gedetineerden worden geplaatst die op grond van hun persoonlijkheid, gedrag of andere persoonlijke omstandigheden, dan wel de aard van het door hen gepleegde delict of de aard van het delict van het plegen waarvan zij worden verdacht, een ernstig beheersrisico voor zichzelf of anderen vormen en als gevolg daarvan niet in staat zijn in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven. 
4.3.      In de toelichting bij de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (Stcrt. 2000, 176) staat over de plaatsing van gedetineerden in een passende inrichting of afdeling – voor zover hier relevant – het volgende:
“De beslissing tot plaatsing of overplaatsing van een gedetineerde naar een inrichting of afdeling wordt ten eerste getoetst aan het beveiligingscriterium. De mate van beveiliging die past bij het (risico)profiel van een gedetineerde is bepalend voor de verdere indicatie in welk regime en in welke inrichting of op welke afdeling de gedetineerde geplaatst wordt. (…) Deze systematiek brengt met zich mee dat om de selectie voor een specifieke inrichting of afdeling te bepalen, de criteria van de mate van beveiliging, het regime en de eventuele bijzondere opvang gecombineerd moeten worden.”
4.4.      Uit het selectieadvies blijkt dat klager van 29 maart 2018 tot 24 mei 2019 herhaaldelijk illegaal post uitvoerde. Op 3 januari 2019 is klager gestraft voor diefstal van goederen uit de werkzaal en op 7 februari 2019 is klager disciplinair gestraft wegens het meermaals (zoeken van) telefonisch contact met aangeefster. Klager wilde voorts geen contact meer met zijn casemanager. Daarnaast is door de Raad tegen hem aangifte gedaan wegens bedreiging van een beroepscommissie en uit de inlichtingen van de Minister blijkt dat hij ook andere overheidsfunctionarissen heeft beledigd of bedreigd. Het kan in het midden blijven of hij daarvoor strafrechtelijk aansprakelijk zal worden gesteld, want dat is niet het criterium voor plaatsing in een BPG-afdeling. Uit deze omstandigheden, in combinatie met de aard en achtergrond van klagers delict (moord op zijn schoonmoeder met het voornemen ook zijn (andere) ex-vriendin om het leven te brengen), heeft de Minister in redelijkheid kunnen concluderen dat klager een ernstig beheersrisico vormde, zodat beter toezicht op hem gehouden moest worden en dat hij daarom niet in staat was te functioneren in een regime van beperkte gemeenschap.
4.5.      Gelet op het voorgaande heeft de Minister klager in redelijkheid in een BPG-afdeling kunnen plaatsen. De p.i. Middelburg beschikt niet over een dergelijke afdeling. De p.i. Vught bevindt in Zuid-Nederland, zodat de afstand tot Middelburg en België enigszins beperkt is gebleven. De bestreden beslissing kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dus ongegrond verklaren.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 11 februari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven