Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4958/GV, 21 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:21-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer: R-19/4958/GV

betreft:   [klager]   datum: 21 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.A. Prins, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 14 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

.               De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader strafonderbreking afgewezen.

2.             De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Klager ondergaat een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk. Gedurende deze detentie kampt klager met ernstige medische klachten, waaronder een hartritmestoornis en hevige longklachten. Bovendien heeft klager te maken gehad met meerdere collapsen. Tegen deze achtergrond dient klager een operatieve behandeling aan zijn pacemaker te ondergaan, teneinde deze te repositioneren. Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van een maand om na deze operatie thuis te kunnen herstellen. Dit verzoek is onder meer ingegeven door het advies van zijn longarts, die kenbaar maakt dat de verhoogde stress van klager als gevolg van zijn verblijf in detentie de kans op astma-aanvallen aanzienlijk vergroot. Wanneer klager een astma-aanval krijgt terwijl hij herstellende is van een hartoperatie, kan dit potentieel zeer schadelijke gevolgen hebben. Om optimaal herstel te garanderen, is daarom verzocht om strafonderbreking. Anders dan de Minister in de bestreden beslissing heeft overwogen, is de mate van zorg die hem in de inrichting kan worden geboden onvoldoende om klagers gezondheid te garanderen. Gezien zijn leeftijd en het brede scala aan klachten waarmee klager kampt, dient sprake te zijn van medisch maatwerk teneinde permanente schade aan zijn gezondheid te voorkomen. Uit het verleden is gebleken dat de inrichtingsarts dit maatwerk niet kan leveren, omdat deze zich naast klager over alle overige medegedetineerden moet ontfermen. Een overplaatsing naar het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) kan evenmin soelaas bieden, gelet op de “erbarmelijke stand van zaken” daar. Binnen de inrichting kan mogelijk het minimale niveau van zorg worden geboden, maar gelet op de persoon van klager en zijn medische klachten is dit onvoldoende. Te weinig zorg kan tot catastrofale gevolgen leiden. Daarom is er zonder meer een noodzaak voor strafonderbreking. Bovendien doen zich geen andere omstandigheden voor die zich tegen strafonderbreking verzetten. Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

De medisch adviseur meent dat klager de benodigde zorg kan ontvangen in de inrichting. Mocht het nodig zijn dat klager toch extra zorg nodig heeft, dan zal hij in het penitentiaire ziekenhuis behandeld worden. Ook in een regulier ziekenhuis dient een arts zich te ontfermen over meerdere patiënten. Dit kan dan ook niet in de weg staan van het herstel in de inrichting. Bij het nemen van de bestreden beslissing mocht worden uitgegaan van de juistheid van het medisch advies en daarom kan de afwijzende beslissing niet als onredelijk worden aangemerkt. Op klagers verzoek tot strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht.

De vrijhedencommissie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van het verzoek, omdat klager voor de medische behandelingen al bij de medische dienst van de inrichting onder de aandacht is. De medische dienst heeft voorts te kennen gegeven dat het verlenen van strafonderbreking niet noodzakelijk is, omdat de nodige medische zorg in inrichting geboden kan worden. De medisch adviseur, verbonden aan de Dienst Justitiële Inrichtingen, acht strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd. De benodigde zorg kan in en/of vanuit detentie geleverd worden en de noodzakelijke bezoeken aan specialisten kunnen vanuit detentie plaatsvinden. Indien in de toekomst blijkt dat de zorg binnen een reguliere inrichting niet geboden kan worden, is overplaatsing naar het JCvSZ mogelijk.

3.             De beoordeling

Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van een maand, om na de operatie aan zijn hart thuis te kunnen herstellen. Op grond van artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Op grond van artikel 37 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijk of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan. Gelet op de adviezen van de medisch adviseur, de medische dienst in de inrichting en de vrijhedencommissie, kon de Minister in redelijkheid oordelen dat de noodzaak voor het verlenen strafonderbreking als bedoeld in voornoemde artikelen ontbreekt. Uit deze adviezen volgt – zakelijk weergegeven – dat de nodige medisch zorg in en/of vanuit detentie kan worden geleverd. Hetgeen klager heeft aangevoerd, biedt onvoldoende aanknopingspunten voor twijfel daaraan. Nu aan de vereisten neergelegd in artikel 37 van de Regeling niet wordt voldaan, kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.             De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, J.G.A. van den Brand en F. van Dekken, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 21 februari 2020.

 

                secretaris                voorzitter

Naar boven