Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5118/TA, 26 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:26-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/5118/TA

betreft: [klager]            datum: 26 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R. Ytsma, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 24 oktober 2019 van de beklagcommissie bij FPC de Kijvelanden te Poortugaal, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 januari 2020, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (PI) Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.R. Ytsma, en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling […], hoofd behandeling en […]. jurist.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:
a. de beslissing d.d. 10 april 2019 van het hoofd van de instelling tot oplegging van een maatregel van afzondering (K-2019-119);
b. nalatigheid van de instelling omdat de instelling niets heeft gedaan met klagers opmerkingen voorafgaand aan het incident van 7 april 2019 (K-2019-129).

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De instelling had met een zekere mildheid naar de kwestie moeten kijken. Op klager is een aanslag gepleegd door middel van een nekklem, hij was bijna dood geweest. Dat hierop een emotionele reactie van klager volgt, zijn verzachtende omstandigheden die geen afzonderingsmaatregel rechtvaardigen. Bovendien was de medepatiënt al overgeplaatst naar een andere afdeling.
De instelling is nalatig geweest bij het waarborgen van klagers veiligheid. Klager heeft verscheidene keren aangegeven dat hij werd gepest en dat hij zich onveilig voelde. De instelling bagatelliseert het pestgedrag door hiervoor de term plagen te gebruiken. De instelling had preventief moeten ingrijpen. Dat klager medeschuld heeft, doet niet af het inadequate handelen van de instelling.  Klager kan niet volledig verantwoordelijk worden gehouden. Patiënten behoren beschermd te worden door de instelling. De instelling stelt dat de IGJ geen ernstige tekortkomingen in de zorg heeft geconstateerd en er geen aanvullend onderzoek nodig is. Uiteraard zullen leerpunten in acht genomen worden. Klager meent dat het bericht van het IGJ moet worden opgevraagd alsmede het verbeterplan. Dit is van belang voor de uitkomst van het beroep. Klager heeft aan het afdelingshoofd en aan een medewerkster van de instelling gemeld dat hij zich onveilig voelde. De betreffende medepatiënt is volgens klager niet op zijn gedrag aangesproken. Klager ontkent dat hij het afdelingshoofd zou hebben gevraagd de melding niet met de medepatiënt te bespreken. Tussen de melding en het incident zaten enkele dagen. Het incident vond plaats op de gang.  Klager had geen contrabande op zijn kamer. Het gevonden scheermesje bevond zich buiten de kamer in een afgesloten kast. Klager is na het incident achter de deur gezet. Hij heeft echter niets gedaan en toont ter zitting een sepotbrief.
Namens het hoofd van de instelling is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Na klagers melding dat hij een scheermesje had en hij dreigementen bleef uiten, was het niet meer veilig om klager op de afdeling te laten. De veiligheid kon alleen gegarandeerd worden door klager af te zonderen. De staf was opgevallen dat klager en de betreffende medepatiënt vaker met elkaar aan het stoeien waren. Dit leek vriendschappelijk. De melding van klager aan het afdelingshoofd is niet zodanig opgevat dat er sprake was van een onveilige situatie. De instelling ziet dat niet als een inschattingsfout. Klager heeft gevraagd de melding niet met de medepatiënt te bespreken en dit is gerespecteerd.

3.         De beoordeling

a.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
b.
Klager stelt onbestreden dat hij enkele dagen vóór het incident van 7 april 2019 aan een afdelingshoofd en een medewerkster van de instelling heeft gemeld dat hij zich onveilig voelde. Gelet hierop en de ter zitting van de beroepscommissie door klager gegeven toelichting, is de beroepscommissie van oordeel dat na deze meldingen de instelling meer had kunnen en moeten doen, zelfs al zou klager hebben gevraagd er geen verdere mededelingen over te doen in de richting van de betrokken medepatiënt. Onduidelijk is gebleven welke vervolgacties zijn uitgezet. De instelling stelt de betreffende medepatiënt te hebben aangesproken, klager ontkent dit. Verder blijkt niet of het door klager gegeven signaal van onveiligheid is besproken met het personeel of anderszins onderdeel heeft uitgemaakt van een bespreking met het personeel of op de groep. In het na het incident opgestelde plan is het voorgaande als verbeterpunt aangemerkt. Tegen deze achtergrond moet het beroep gegrond worden verklaard, nu immers het personeel verantwoordelijk moet worden geacht voor het waarborgen van de veiligheid op de afdeling. De uitspraak van de beklagcommissie zal in zoverre worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie acht een tegemoetkoming voor klager aangewezen en stelt deze vast op € 50,=. 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep voor wat betreft beklagonderdeel a ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Zij verklaart het beroep voor wat betreft beklagonderdeel b gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.

Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 26 februari 2020.

            secretaris        voorzitter

Naar boven