Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5125/GB, 24 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:24-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/5125/GB

Betreft: [klager]            datum: 24 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 16 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het Justitieel Complex (JC) Zaanstad ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager is sinds 30 november 2018 gedetineerd. Hij verbleef in de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad. Op 19 juli 2019 is hij in het JC Zaanstad geplaatst. Klagers einddatum is bepaald op 8 oktober 2021.

3.         De standpunten
3.1.      Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Hij is ten onrechte teruggeplaatst naar het gevangenisregime per 19 juli 2019, omdat deze terugplaatsing een rechtsgeldige titel mist. Artikel 566 van het Wetboek van Strafvordering is hier ook duidelijk over. Tot op heden is klager nooit een geldige insluitingstitel van 365 dagen getoond; er is volstaan met een schriftelijke mededeling vanuit Den Haag. Het zogenaamde ‘vervolgvonnis’ is een vriendendienst van Justitie. Dat is op 5 juli 2019 door twee personen persoonlijk aan klager medegedeeld: ”We zijn al bij de hoogste baas van Justitie geweest. Als je niet meewerkt, krijg je er één jaar bij.” Iedereen, zonder uitzondering van de personen, instellingen en colleges, kiest er bewust voor dit onder de pet te houden. Klager gaat hiertegen in verzet. Klager stelt dat hij de beslissing van 16 september 2019, waarin zijn ‘claim’ ongegrond is verklaard, nooit heeft ontvangen. Klager heeft hierover navraag gedaan bij de afdeling bevolking, maar hierover nog geen terugkoppeling ontvangen. Ook een afschrift van de beslissing die klagers advocaat aan hem heeft gestuurd, heeft hij niet ontvangen. Klager hoopt dat iemand serieus naar zijn zaak wil kijken, zeker omdat hij per 5 november 2019 in aanmerking zou komen voor plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting. Klager stelt beroep in zodat de termijn niet verstrijkt. Klager wenst mondeling te worden gehoord in het bijzijn van zijn advocaat.
3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De Minister gaat alleen in op hetgeen onder reikwijdte van de Minister valt. Voor het overige dient klager zich te wenden tot de directeur van de inrichting dan wel het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB). Uit het selectieadvies van de penitentiaire inrichting (p.i.) Lelystad van 18 juli 2019 komt naar voren dat klagers einddatum is gewijzigd naar 8 oktober 2021, in verband met de tenuitvoerlegging van een vervolgvonnis in een Terwee-zaak van 365 dagen. Door de wijziging van deze einddatum komt klager niet langer in aanmerking voor plaatsing in een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.). Klager stelt dat er geen rechtsgeldige titel is om zijn detentie te verlengen. Op 11 juli 2019 is het vervolgvonnis gewezen, waarbij een schadevergoedingsmaatregel is omgezet in een detentie.. Volgens informatie van het JC is dit vonnis op 12 juli 2019 aan klager aangezegd en is hem de registratiekaart met het parketnummer verstrekt. Deze gevangenisstraf heft de betalingsverplichting niet op Op grond van dit vervolgvonnis heeft de Minister conform artikel 3 onder b. van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden juist beslist tot beëindiging van klagers plaatsing in de b.b.i.

4.         De beoordeling
4.1.      Klager heeft aangegeven dat hij met zijn advocaat het beroep mondeling wil toelichten. Hij heeft hierbij niet aangegeven wat hij precies wil toelichten en van klagers advocaat is in beroep geen reactie ontvangen. Op basis van de in beroep overgelegde stukken acht de beroepscommissie zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen. Het verzoek van klager wordt daarom afgewezen.
4.2.      Op grond van artikel 3, eerste lid onder b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) kunnen gedetineerden in een b.b.i. worden geplaatst die een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden.
4.3.      Uit de inlichtingen van de Minister volgt dat klagers einddatum is gewijzigd naar 8 oktober 2021 door de tenuitvoerlegging van een vervolgvonnis, te weten een Terwee-zaak van 365 dagen. Klager geeft aan dat hij ernstige twijfels heeft bij de tenuitvoerlegging van dit vervolgvonnis. De beroepscommissie merkt hierover op dat de Minister moet kunnen vertrouwen op de juistheid van informatie van het CJIB met betrekking tot de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen. Daarnaast volgt uit de inlichtingen van de Minister dat het vervolgvonnis door de afdeling bevolking is aangezegd en dat hij een nieuwe registratiekaart verstrekt heeft gekregen. Indien klager inzage in een vonnis wenst, dient hij zich te richten tot het Openbaar Ministerie dan wel het CJIB. Gelet op het voorgaande voldoet klager niet meer aan de voorwaarde van artikel 3, eerste lid, onder b, van de Regeling. Naar het oordeel van de beroepscommissie is de bestreden beslissing van de Minister om klager plaatsing in de b.b.i. van de p.i. Lelystad te beëindigen en hem te plaatsen in het JC Zaanstad niet onredelijk of onbillijk. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 24 februari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven