Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5212/GB, 20 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/5212/GB

 

Betreft: [klager]            datum: 20 februari 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 11 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing tot beëindiging van klagers plaatsing in de extramurale fase van de Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD) maatregel alsmede de terugplaatsing in de locatie Hoogvliet te Rotterdam ongegrond verklaard.

 

2.         De feiten

Klager is sinds 7 november 2018 gedetineerd en is veroordeeld tot een ISD-maatregel. In het kader van een extramurale detentie (EMD) is hij geplaatst bij Ipse De Bruggen te Portugaal. Op 2 oktober 2019 heeft de Minister beslist tot beëindiging van klagers EMD en is hij geplaatst in de ISD-afdeling van de locatie Hoogvliet. Op 13 december 2019 is hij overgeplaatst naar de ISD-afdeling van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught.

 

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

De bestreden beslissing is onvoldoende gemotiveerd. Klager betwist uitdrukkelijk dat zijn gedrag en houding een ontwrichtende werking zouden  hebben gehad binnen de groep en dat sprake zou zijn van een gebrek aan behandelcommitment. Uit de stukken kan ook niet worden afgeleid dat deze gronden klagers terugplaatsing kunnen rechtvaardigen. Van de motivering van een dergelijke beslissing mag worden verwacht dat er voorbeelden worden genoemd en waarom een terugplaatsing gerechtvaardigd is. De Minister heeft pas in de reactie op het bezwaarschrift feitelijke voorvallen benoemd, waarvan klagers raadsman niet weet waar deze informatie vandaan komt en hierop ook niet heeft kunnen reageren, terwijl deze informatie van cruciaal belang is geweest voor het nemen van de bestreden beslissing. Deze stukken van de Minister dienen gedeeld te worden met de beroepscommissie, zodat klagers raadsman daar in beroep ook op kan reageren. Klager verzoekt het beroep gegrond te verklaren.

 

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

Klager betwist uitdrukkelijk dat hij gedrag heeft vertoond waardoor er een noodzaak was de EMD te beëindigen. Volgens het ontslagrapport van 23 augustus 2019 gaf klager echter zelf in een gesprek met zijn behandelaar aan dat hij een zeer duidelijke en actieve ontslagwens had. Er is geprobeerd hem te motiveren voor behandeling, maar dit had geen effect. Klager gaf aan nooit behandeling te hebben gewild en dat hij per direct terug wilde naar de p.i. Zowel uit de selectiebeslissing als uit de bestreden beslissing wordt voldoende duidelijk dat er vanuit klager geen enkele inspanning is geweest voor behandeling en dat, mede gelet op de door klager geuite bedreigingen, een behandeling niet langer vruchtbaar was. Gelet op bovenstaande is de bestreden beslissing niet onbillijk. De Minister verzoekt het beroep ongegrond te verklaren.

 

4.         De beoordeling

4.1.      Klager, aan wie een ISD-maatregel is opgelegd, kan in een ISD-afdeling met een regime van beperkte gemeenschap worden geplaatst.

4.2.      Klager heeft in het kader van zijn extramurale ISD fase verbleven in Ipse De Bruggen. Uit het selectieadvies van de locatie De Schie van 1 oktober 2019 en een weergave uit het ontslagrapport van de kliniek volgt dat klager tijdens zijn verblijf in de kliniek meermalen (seksueel, fysiek en verbaal agressief) grensoverschrijdend gedrag heeft laten zien. Hierop is hij door zijn begeleiders in verschillende gesprekken aangesproken, maar dit heeft weinig tot geen effect gehad in klagers gedrag. Hoewel klager deelnam aan alle programmaonderdelen was hij niet te motiveren voor (nadere) behandeling. Klagers gedrag veroorzaakte dermate veel spanning - ook in de groep - dat een langer verblijf van klager in de kliniek niet wenselijk was. Klager uitte zich ook negatief over (samenwerking met) de reclassering en gaf aan dat hij overgeplaatst wilde worden naar een andere kliniek en dat hij terug wilde naar de p.i. Gelet op bovenstaande kan de bestreden beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, naar het oordeel van de beroepscommissie niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

 

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 20 februari 2020.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven