Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5293/GB, 11 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:11-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/5293/GB

Betreft: [Klager]            datum: 11 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Polderman, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 18 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex Zaanstad ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager is sinds 26 september 2018 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring van de locatie Esserheem te Veenhuizen. Op 30 juli 2019 is hij in het PPC van het Justitieel Complex Zaanstad geplaatst. Op 10 september 2019 is hij vanuit het PPC van het Justitieel Complex Zaanstad in de gevangenis van de locatie Norgerhaven geplaatst.

3.         De standpunten3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is in de locatie Esserheem slachtoffer geworden van een ernstige mishandeling. Als reactie op deze mishandeling is hij in de inrichting naar een andere afdeling overgeplaatst en vervolgens in afzondering geplaatst. Klager heeft deze gang van zaken als de omgekeerde wereld ervaren, nu hij is ingesloten en overgeplaatst en de dader vrijuit is gegaan. Dit heeft bij klager de nodige emoties teweeggebracht. Deze emoties zijn versterkt door het feit dat hij geen aangifte kon doen van de mishandeling. Hij ontkent dat hij agressief is geweest jegens het personeel. Hij heeft zich wel onvoldoende gesteund gevoeld bij de verwerking van zijn mishandeling. Dit heeft hij binnen de grenzen van de orde en veiligheid in de inrichting laten blijken. De bestreden beslissing is onredelijk en onbillijk en namens klager wordt om toekenning van een tegemoetkoming verzocht.
3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Op grond van artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling) kunnen gedetineerden in een PPC worden geplaatst indien forensische zorg is geïndiceerd in verband met een psychiatrische stoornis, persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking. Daarnaast kan een gedetineerde in een PPC worden geplaatst indien nadere observatie is vereist om te bepalen of forensische zorg is geïndiceerd. Uit het selectieadvies van 30 juli 2019 komt een duidelijk beeld naar voren van een persoon die, nadat hij voor zijn eigen veiligheid in zijn vrijheden was beperkt, steeds vervelender en nadrukkelijker aanwezig was. Klagers gedrag escaleerde nadat de spanning op de afdeling waar hij was geplaatst, groot was. Zijn houding jegens personeel was onplezierig en agressief. Hij leek veel prikkels te krijgen en was daarin niet te corrigeren. Hij heeft niet aan zijn plaatsing in een afzonderingscel meegewerkt en heeft in de afzonderingscel de camera bespuugd, tegen de deur geschopt en met zijn hoofd tegen de deur geslagen, als gevolg waarvan hij een behoorlijke hoofdwond heeft opgelopen. Ook heeft hij geprobeerd zijn nek te breken door zijn hoofd in de toiletpot te steken. Het was niet mogelijk hem te kalmeren. Uit de indicatiestelling van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) volgt dat klager, nadat hij door een medegedetineerde met een pan is geslagen, onrustig was. In een poging hem meer rust en bescherming te bieden is hij naar een kleine, rustige afdeling overgeplaatst. Daar is hij steeds onrustiger en conflictueuzer geworden. Hij raakte voortdurend in een opwindingstoestand waarbij de zorgen over zijn veiligheid groot waren, zodat is besloten hem in afzondering te plaatsen. Deze plaatsing heeft met forse dwang plaatsgevonden. Hoewel is aangevoerd dat klagers gedrag het rechtstreekse gevolg is van zijn onvrede over de wijze waarop het geweldsincident jegens hem door de inrichting is afgehandeld en het gebrek aan steun dat hij daarbij heeft ervaren, volgt uit de omschrijving van zijn gedrag een duidelijke en directe zorg- en stabilisatievraag. De aanleiding van zijn gedrag maakt de noodzaak tot stabilisatie binnen een PPC niet minder groot. Om die reden is een indicatiestelling aangevraagd en door het NIFP afgegeven. De plaatsing van klager in het PPC heeft de onderliggende onvrede niet opgelost, maar is wel in zijn belang geweest, nu is getracht de negatieve spiraal van gedrag waarin hij binnen de locatie Esserheem verzand was geraakt te doorbreken en hem genoeg te stabiliseren voor een terugkeer in een regulier gevangenisregime. Op 10 september 2019 is hij vanuit het PPC in de gevangenis van de locatie Norgerhaven teruggeplaatst.

4.         De beoordeling
4.1.      Hoewel klager op dit moment niet meer in een PPC verblijft, zal de beroepscommissie het beroep inhoudelijk beoordelen, nu  namens klager om toekenning van een tegemoetkoming is verzocht. 
4.2.      In artikel 20c van de Regeling is bepaald dat in het PPC gedetineerden kunnen worden geplaatst ten aanzien van wie: a. in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek, verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd; b. in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist.
4.3.      De beroepscommissie constateert dat hetgeen namens de Minister is aangevoerd en de informatie over de gang van zaken door klager niet, of niet onderbouwd wordt weersproken. Op grond van die gegevens oordeelt de beroepscommissie als volgt. Uit de indicatiestelling van het NIFP van 30 juli 2019 blijkt dat klager in het PPC is geplaatst, omdat hij, nadat hij door een medegedetineerde met een pan was geslagen, onrustig was en dat hij na de overplaatsing naar een kleine, rustige afdeling steeds onrustiger en conflictueuzer werd en voortdurend in een opwindingstoestand raakte, waarbij de zorgen over zijn veiligheid groot waren. In de indicatiestelling is evenwel niet vermeld – ook niet onder ‘inschatting benodigde zorg’ – welke forensische zorg was geïndiceerd, dan wel dat nadere observatie was vereist in verband met de vraag of forensische zorg was vereist. De indicatiestelling is daarmee onvoldoende om de conclusie dat klagers plaatsing in een PPC aan de eisen van artikel 20c van de Regeling voldoet, te kunnen dragen.
4.4.      Hoewel de indicatiestelling van het NIFP op zichzelf onvoldoende is om klagers plaatsing in het PPC te kunnen rechtvaardigen, volgt uit de overige stukken in het dossier, waaronder het selectieadvies van de directeur van de locatie Esserheem van 30 juli 2019, dat een crisisinterventie noodzakelijk was en dat vanuit de inrichting is verzocht klager met spoed in een PPC te plaatsen. Hij was boos vanwege de mishandeling door een medegedetineerde en de wijze waarop dit binnen de inrichting is afgehandeld, evenals door het gebrek aan steun dat hij bij de verwerking hiervan heeft ervaren. Nadat hij naar een andere afdeling – waarvoor hij zich eerder al had aangemeld – was overgeplaatst en vervolgens bedreigend was jegens een medegedetineerde, een personeelslid had beledigd, agressief was in zijn uitlatingen en dwingend was richting personeel, is besloten hem in een afzonderingscel te plaatsen. Hij leek veel prikkels te krijgen en was niet te corrigeren. In de afzonderingscel heeft hij de camera bespuugd, tegen de deur geschopt en met zijn hoofd tegen de deur geslagen, waarbij hij een hoofdwond heeft opgelopen. Ook heeft hij suïcidale uitlatingen gedaan en (vermoedelijk) geprobeerd zijn nek te breken door zijn hoofd in de toiletpot te steken. Hij was niet te kalmeren. Met de plaatsing in het PPC is getracht de negatieve spiraal waarin hij was verzand, te doorbreken en hem zodanig te stabiliseren dat hij weer in een regulier gevangenisregime zou kunnen functioneren. Op 10 september 2019 is klager vanuit het PPC in de gevangenis van de locatie Norgerhaven geplaatst, nu hij in het PPC (kennelijk) voldoende was gestabiliseerd.
4.5.      De beroepscommissie acht de noodzaak tot plaatsing van klager in het PPC, gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, voldoende aannemelijk geworden. De bestreden beslissing kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt en het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 11 februari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven