Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5467/GB, 12 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:12-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/5467/GB

Betreft: [Klager]            datum: 12 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 6 december 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een penitentiair programma (p.p.) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 6 februari 2016 gedetineerd. Hij is op 11 juli 2017 op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Pbw in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) Roosenburg geplaatst. Deze plaatsing is op 14 september 2017 omgezet in een plaatsing op grond van artikel 43, derde lid, van de Pbw. Op 26 juni 2019 is hij vanuit FPA Roosenburg teruggeplaatst in de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Arnhem.

3.         De standpunten
3.1.      Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Hij mag ten onrechte niet aan een p.p. deelnemen. Dit is gebaseerd op het schrijven van het Openbaar Ministerie (OM). Het OM meent, in tegenstelling tot de politie, de reclassering, de directeur en de vrijhedencommissie, dat recidivegevaar aanwezig blijft. Klager heeft zijn gedrag veranderd en is op een goede manier aan het leven. Hij is al driemaal zonder problemen zestig uur met verlof geweest. Hij staat nu heel anders in het leven en voldoet ruimschoots aan de voorwaarden voor deelname aan een p.p. Gezien de einddatum van zijn detentie, die is bepaald op 21 februari 2020, krijgt hij door de afwijzing van zijn verzoek om deelname aan een p.p. niet de kans zich op een fatsoenlijke manier te resocialiseren en in de maatschappij te re-integreren.
3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager geeft aan dat zijn gedrag op positieve wijze is veranderd. Deze positieve verandering is ook in de adviezen van de reclassering en de directeur gedocumenteerd. Er is evenwel sprake van zwaarder wegende redenen die de Minister hebben doen besluiten het verzoek af te wijzen. Volgens de reclassering en de FPA zou klager (eerst) begeleid moeten wonen. De reclassering heeft de risico’s op recidive, letselschade en het zich onttrekken aan voorwaarden hoog ingeschat. Er heeft bij Binnenvest in Rotterdam een intake plaatsgevonden, maar klagers aanmelding is afgewezen vanwege het ontbreken van intrinsieke motivatie. Uit het selectieadvies komt naar voren dat klager wil samenwonen met zijn vriendin. Bij deelname aan een p.p. wordt een zeer grote mate van zelfstandigheid van de deelnemer verwacht en is de controle zeer beperkt. De afwijzing van klagers verzoek is, gelet op de door de reclassering ingeschatte risico’s bij deelname aan een p.p. zonder begeleid wonen, niet onredelijk. De verloven kunnen nog steeds doorgang vinden.    

4.         De beoordeling
4.1.      In artikel 4 van de Pbw en de artikelen 7 en 9 van de Penitentiaire maatregel (Pm) zijn de voorwaarden opgenomen waaraan het p.p. en de gedetineerde moeten voldoen.
4.2.      Klagers verzoek tot deelname aan een p.p. is afgewezen, omdat onder meer de reclassering en de FPA waar klager verbleef hebben geadviseerd dat klager begeleid zou moeten wonen voordat deelname aan een p.p. aan de orde zou kunnen zijn en hij vanwege een gebrek aan intrinsieke motivatie is afgewezen voor plaatsing bij zowel de Fonteynenburg als de Binnenvest. De reclassering heeft geen mogelijkheden gezien klager op korte termijn in een andere, passende instelling voor begeleid wonen geplaatst te krijgen. Begeleid wonen is geadviseerd, omdat de reclassering en de directeur van de FPA de overstap van een lange periode van detentie en een klinische opname naar samenwonen met zijn vriendin te groot en onverantwoord achten. De rechtbank heeft klagers voorwaardelijke invrijheidstelling ook gedeeltelijk herroepen met als reden dat klager eerst begeleid zou moeten wonen. Het gebrek aan intrinsieke motivatie bij klager om begeleid te wonen is gelegen in het niet willen voldoen aan de door de instelling(en) voor begeleid wonen gestelde voorwaarden.
4.3.      Tegen de achtergrond van het voorgaande en nu klager zich tegen de adviezen van de reclassering en de directeur van de FPA, alsmede de door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarde in niet bereid heeft getoond mee te werken aan plaatsing in een instelling voor begeleid wonen, kan de beslissing hem niet aan een p.p. te laten deelnemen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Daarbij is tevens van belang dat het OM ten aanzien van klagers verzoek negatief heeft geadviseerd, dat de reclassering de risico’s op recidive en het zich onttrekken aan voorwaarden hoog heeft ingeschat en dat de reclassering bovendien een risico op letselschade aanwezig acht. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.    

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. M.R. van Veen en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 12 februari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven