Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4928/GB, 11 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:11-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4928/GB

Betreft: […]       datum: 11 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R. Jethoe, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de Inrichting voor Stelselmatige Daders (ISD) van de locatie Hoogvliet te Rotterdam.

2.         De feiten

Klager is sinds 2 april 2019 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring (h.v.b.) van de p.i. Krimpen aan den IJssel. Op 23 september 2019 is hij in de ISD van de locatie Hoogvliet geplaatst.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij geen gronden voor het bezwaar zou hebben aangevoerd. Dat is onjuist. In bezwaar is aangevoerd dat de bestreden beslissing onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren, de bestreden beslissing te vernietigen en de proceskosten te vergoeden.
3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Het bezwaar is onvoldoende gemotiveerd. Daaruit wordt namelijk niet duidelijk waarom – volgens klager – niet had kunnen worden overgegaan tot de overplaatsing.

4.         De beoordeling

De raadsman heeft het bezwaar gemotiveerd met de kale stelling dat de initiële beslissing ‘onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd’. Dat kan niet worden aangemerkt als bezwaargrond die zou moeten leiden tot klagers ontvankelijkheid. Daarvoor is een grond vereist die in enige mate is toegespitst op deze concrete zaak. Nu de raadsman ook geen gebruik heeft gemaakt van de door de Minister gegunde termijn voor aanvulling van de gronden, is de beslissing van de Minister de juiste. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Ten overvloede en naar aanleiding van het verzoek van klagers raadsman de proceskosten van de beroepsprocedure te vergoeden, overweegt de beroepscommissie dat de Pbw een dergelijke mogelijkheid niet kent.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 11 februari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven