nummer: R-19/4698/GA
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.A. Blok, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 26 augustus 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen aan den Rijn, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de beslissing van 11 juli 2019 tot terugplaatsing van klager naar het basisprogramma voor de duur van twee weken (AR 2019/400). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aangezien klager vier weken in het basisprogramma heeft verbleven, zonder dat daaraan een degradatiebeslissing ten grondslag heeft gelegen, heeft hij een klacht ingediend. Voordat deze klacht ter zitting van de beklagcommissie zou worden behandeld is hij alsnog in het plusprogramma geplaatst en is hem een tegemoetkoming toegekend van € 40,=. Vanwege deze gang van zaken heeft klager zijn eerder ingediende klacht ingetrokken. Slechts twee dagen nadat hij in het plusprogramma was geplaatst, ontving hij onderhavige degradatiebeslissing. Er hebben zich echter geen nieuwe feiten en omstandigheden voorgedaan op grond waarvan een degradatie zou kunnen worden gerechtvaardigd. Sinds zijn plaatsing in het plusprogramma vertoont hij goed gedrag. Bovendien heeft een juridisch medewerker het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat degradatie niet aan de orde zou zijn. Tegen het vonnis van de politierechter ten aanzien van de invoer van verdovende middelen in de inrichting heeft hij hoger beroep ingesteld. Klager is hiervoor dus nog niet onherroepelijk veroordeeld. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Aanleiding voor het toekennen van de tegemoetkoming was enkel gelegen in het feit dat bij klagers degradatie een schriftelijke beslissing ontbrak. Naar aanleiding van het periodieke overleg van de vrijhedencommissie en het multidisciplinair overleg is klager op 11 juli 2019 (alsnog) in het basisprogramma teruggeplaatst. Aangezien hij reeds vier weken – zonder degradatiebeslissing – in het basisprogramma heeft verbleven, is besloten hem voor de duur van twee weken terug te plaatsen. Aan deze beslissing lag klagers alcoholgebruik tijdens zijn penitentiair programma (p.p.) en zijn betrokkenheid bij een poging tot invoer van contrabande in de p.i. Alphen aan den Rijn op 8 juni 2019 ten grondslag. Voor dit laatstgenoemde feit is hij aangehouden en gedagvaard. Uit het beroepschrift blijkt dat de politierechter hem hiervoor inmiddels heeft veroordeeld. Op grond van artikel 1e, aanhef en onder b, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden is klager van promotie uitgesloten. Deze bepaling vereist niet dat de vervolging ten tijde van de (degradatie)beslissing al tot een onherroepelijke veroordeling heeft geleid.
3. De beoordeling
Aan de hand van de stukken stelt de beroepscommissie de navolgende feiten en omstandigheden vast. Op 11 juni 2019 is klager vanuit een p.p. teruggeplaatst in de inrichting en in het basisprogramma. Tegen deze beslissing van de directeur heeft hij beklag ingediend, omdat hieraan niet een op schrift gestelde degradatiebeslissing ten grondslag was gelegd. Klager heeft gelijk gekregen van de directeur en heeft in dat verband op 10 juli 2019 met een juridisch medewerker gesproken. De juridisch medewerker heeft klager te kennen gegeven dat hij inderdaad niet zonder degradatiebeslissing in een basisprogramma geplaatst mag worden en dat hij vanaf dat moment direct in het plusprogramma zal meedraaien, ongeacht of hij het beklag wil intrekken. Klager heeft een tegemoetkoming van € 40,= ontvangen en het beklag ingetrokken. Op 11 juli 2019 heeft de directeur besloten klager alsnog terug te plaatsen naar het basisprogramma op grond van zijn gedragingen tijdens zijn deelname aan het p.p. voor de duur van twee weken, aangezien hij reeds vier weken zonder (schriftelijke) degradatiebeslissing in het basisprogramma had verbleven. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de directeur deze laatstgenoemde degradatiebeslissing niet in redelijkheid kunnen nemen, nu klager op 10 juli 2019 is toegezegd direct in het plusprogramma te worden geplaatst en een dag later op 11 juli 2019 alsnog is teruggeplaatst naar het basisprogramma op grond van oude gedragingen die hebben plaatsgevonden ten tijde van zijn deelname aan het p.p. Niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet gezien het voorgaande aanleiding aan klager een tegemoetkoming toe te kennen en stelt deze vast op € 10,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 10,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr.dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 19 februari 2020.
secretaris voorzitter