Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4662/GA, 20 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:20-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4662/GA

 

betreft: [Klager]            datum: 20 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 27 augustus 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Klager, zijn raadsman mr. M. de Reus en de directeur hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord ter zitting van de beroepscommissie van 20 december 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft
a.         de terugplaatsing van klager in het basisprogramma (IJ-2019-000605); en
b.         de oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen uitsluiting van deelname aan de arbeid in verband met de omstandigheid dat klager zich beledigend en verbaal agressief jegens een medewerker heeft geuit (IJ-2019-000607). De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt ten aanzien van beklagonderdeel a. als volgt toegelicht. In mei 2019 is een aantal disciplinaire straffen aan klager opgelegd. In overleg met de directeur is besloten dat klager na afloop van de laatste disciplinaire straf intern zou worden overgeplaatst, zodat hij met een schone lei zou kunnen beginnen. Hij heeft sinds zijn interne overplaatsing positief gedrag vertoond. De terugplaatsing in het basisprogramma is onredelijk, omdat hij was overgeplaatst om een nieuwe start te kunnen maken. Hij betwist dat sprake was van ‘oranje’ gedrag omtrent zijn inzet op de arbeid. Uit het overgelegde beoordelingsformulier volgt dat hij op de arbeid ‘groen’ was gekleurd. Hij heeft via de inrichtingsarts laten vastleggen dat hij mocht terugkeren naar de afdeling als hij een migraineaanval had. Het feit dat hij vanwege zijn migraine met enige regelmaat op de afdeling is teruggekeerd, kan hem dan ook niet worden tegengeworpen. De kleuring in het Multidisciplinair Overleg (MDO) met betrekking tot de degradatie is bovendien niet volledig, nu enkel de mentor en de casemanager kleuringen hebben toegekend en zij te kennen hebben gegeven dat niet in het kader van promoveren en degraderen te hebben gedaan. De overige disciplines die klager hadden moeten beoordelen, zijn niet ingevuld. Er is geen sprake van een zorgvuldige belangenafweging, nu kennelijk niet al het structurele gedrag is meegenomen bij de beoordeling van klager. Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt ten aanzien van beklagonderdeel b. in beroep als volgt toegelicht. Op 3 juli 2019 is de degradatiebeslissing aan klager uitgereikt. Hij heeft het rapporterende personeelslid meermalen verzocht hem even met rust te laten vanwege de impact die voormelde beslissing op hem had. Er had hem even respijt kunnen worden geboden en de disciplinaire straf had bijvoorbeeld ook voorwaardelijk kunnen worden opgelegd. De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt ten aanzien van beklagonderdeel a. in beroep als volgt toegelicht. De directeur heeft klager naar aanleiding van het schriftelijk verslag van 31 mei 2019 uitgebreid gesproken en besloten hem niet te sanctioneren, maar hem naar een andere afdeling (afdeling B) over te plaatsen. Deze overplaatsing was noodzakelijk om een conflict met zijn medegedetineerde(n) te voorkomen en omdat de verstandhouding met het personeel op zijn toenmalige afdeling (afdeling C) was verstoord. Aan klager is nadrukkelijk te kennen gegeven dat zijn agressieve gedrag onacceptabel is en dat hij de overplaatsing als een tweede kans dient te zien. Hem is echter geenszins te kennen gegeven dat hij op afdeling B met een schone lei zou beginnen. Klager is op 27 juni 2019 in het MDO besproken. Bij de besluitvorming is meegewogen dat hij in de zes weken daaraan voorafgaand tweemaal een schriftelijk verslag had gekregen, voor het frauderen bij de afname van een urinecontrole en voor psychische bedreiging van personeel. Hij is door zowel zijn mentor als zijn casemanager op meerdere onderdelen ‘oranje’ dan wel ‘rood’ gekleurd. Op basis van zijn gedrag is hij teruggeplaatst in het basisprogramma. Het overgelegde beoordelingsformulier van de arbeid is van het MDO van 10 mei 2019. Dit is niet meegenomen in het MDO van 27 juni 2019. In het MDO van 10 mei 2019 was klager ‘oranje’ gekleurd vanwege zijn middelengebruik. De kleuringen van het gedrag van klager in het kader van het MDO van 27 juni 2019 zijn bij afwezigheid van zijn mentor door een daartoe bevoegde collega toegekend. Daarbij zijn zowel de rapportages van zijn mentor van afdeling C als die van zijn mentor van afdeling B betrokken. Zijn mentor heeft te kennen gegeven dat hij in het MDO van 27 juni 2019 terecht ‘rood’ is gekleurd.  De directeur heeft het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt ten aanzien van beklagonderdeel b. in beroep als volgt toegelicht. Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Pbw dient het beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van ontvangst van het afschrift van de uitspraak te worden ingediend. Klager heeft met het pro forma beroepschrift van 10 september 2019 beroep ingesteld tegen de uitspraak van de beklagcommissie inzake de klacht met kenmerk IJ-2019-000605. Met het aanvullende beroepschrift van 12 september 2019 voert hij evenwel ook gronden aan die zien op de uitspraak van de beklagcommissie inzake de klacht met kenmerk IJ-2019-000607. Nu het beroepschrift ten aanzien van deze klacht niet binnen de termijn van zeven dagen is ingediend, kan klager niet worden ontvangen in zijn klacht (de beroepscommissie leest: ‘beroep’).  

3.         De beoordeling
a. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. In aanvulling op hetgeen de beklagcommissie heeft overwogen, overweegt de beroepscommissie dat uit de in beroep door de directeur overgelegde stukken volgt dat klager niet alleen vanwege de aan hem opgelegde disciplinaire straffen voor een positieve score bij een urinecontrole en het frauderen bij de afname van een urinecontrole is gedegradeerd, maar ook in verband met zijn gedrag, dreigende houding en taalgebruik richting medegedetineerden en personeel. Op 3 juli 2019 is een rapport opgemaakt vanwege psychische bedreiging richting personeel. Klager is weliswaar niet gesanctioneerd naar aanleiding van dat rapport, maar dit gedrag kon in redelijkheid aan de degradatiebeslissing mede ten grondslag worden gelegd. Uit de degradatiebeslissing volgt dat klager naast ‘rood’ gedrag, ook ‘oranje’ en ‘groen’ gedrag heeft vertoond en dat een belangenafweging is gemaakt, waarin het structurele gedrag van klager is meegenomen. Gelet daarop kan de beslissing hem in het basisprogramma te plaatsen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt en zal het beroep ongegrond worden verklaard.  
b. In artikel 69, eerste lid, van de Pbw is – voor zover hier relevant – bepaald dat het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak, moet worden ingediend. Het afschrift van de uitspraak van de beklagcommissie is op 4 september 2019 aan klager en de directeur toegezonden. Namens klager is eerst op 12 september 2019 – dus acht dagen na verzending van de uitspraak - beroep ingesteld tegen de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van de klacht met kenmerk IJ-2019-000607. Nu de beroepscommissie op basis van de beschikbare informatie niet kan vaststellen wanneer klager, dan wel zijn raadsman het afschrift van de uitspraak van de beklagcommissie heeft ontvangen en zodoende niet kan vaststellen op welke datum uiterlijk beroep tegen die uitspraak had moeten worden ingesteld, zal zij klager in dit geval in zijn beroep ontvangen.
Nu hetgeen in beroep is aangevoerd naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing dan die van de beklagcommissie kan leiden, zal het beroep ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder a. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie. 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M. Keppels, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 20 februari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven