nummer: R-19/4388/GA en R-19/4389/GA
betreft: [klaagster] datum: 26 februari 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.C. Heijmerink, namens […], verder te noemen klaagster, gericht tegen uitspraken van 12 juli 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle, en van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 18 december 2019, gehouden in de p.i. Lelystad, zijn gehoord klaagsters raadsvrouw en, namens de directeur van de p.i. Zwolle, mevrouw […] en de heer […]. Hoewel klaagster, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is zij niet ter zitting verschenen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van de klachten en de uitspraken van de beklagcommissie
De klachten betreffen (voor zover in beroep aan de orde):
R-19/4388/GA: de vals-positieve uitslagen van diverse urinecontroles (Z1-2018-785) en
R-19/4389/GA: de beslissing tot degradatie van klaagster naar het basisprogramma (Z1-2018-748).
De beklagcommissie heeft de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.
2. De standpunten van klaagster en de directeur
Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – samengevat – als volgt toegelicht. R-19/4388/GA: Sprake is van een door of namens de directeur genomen beslissing en bovendien is de gebruikte procedure onzorgvuldig – alsmede de methode onbetrouwbaar – en met onvoldoende waarborgen omkleed. In artikel 8 van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichting (de Regeling) is bepaald dat sprake is van een bevoegdheid tot sanctioneren bij vaststelling van gebruik van gedrag beïnvloedende middelen. Nu sprake is van een zeer ruime foutmarge, is dit geenszins het geval. Daarmee vervalt de juridische grondslag om te sanctioneren. Subsidiair geldt dat uit de stukken blijkt dat de screeningstest een foutmarge heeft van 5%. Alleen al op deze grond is sprake van een onzorgvuldige procedure. Daarbij volgt uit de stukken dat klaagster (zeer) vaak ten onrechte positief scoort op methadon in haar urinetesten. Volgens het ziekenhuis kan dit het gevolg zijn van de aanwezigheid van storende factoren in de urine en voorts scoort klaagster vaak nét boven de zogenoemde cut-off-waarde. Dit in combinatie met de voorgeschiedenis van klaagster en haar medicatiegebruik, maakt dat het niet verantwoord is om klaagster op basis van deze testen te sanctioneren. De interpretatie van die testen is een besluit door of namens de directeur genomen. Voor zover erop gewezen wordt dat de sanctie wordt opgeschort wanneer een herhalingsonderzoek wordt aangevraagd, roept dit vragen op over de eerlijkheid van de procedure. Met een foutmarge van 5% is immers maar de vraag of de directeur aan zijn stelplicht voldoet. Daarbij is het dubieus dat de gedetineerde dit bewijsmiddel op eigen kosten dient aan te leveren. Er is sprake van een onredelijke omkering van de bewijslast, te meer nu de inrichting de gedetineerden meer laat betalen dan de daadwerkelijk (door het ziekenhuis) gemaakte kosten. Feitelijk worden te hoge drempels opgeworpen die gedetineerden ontmoedigen een tegenonderzoek te laten verrichten bij een vals-positieve urinecontrole. Bovendien wordt niet voldaan aan het bepaalde in artikel 3, zesde lid, van de Regeling nu pas sinds kort medicatielijsten worden meegestuurd bij de testen, dit is geen standaardprocedure. In het geval van klaagster is de medicatielijst pas meegestuurd toen bleek dat sprake was van vals-positieve urinecontroles. Klaagster heeft erg veel urinecontroles moeten ondergaan. Dit heeft haar veel tijd en energie gekost.
R-19/4389/GA: De vals-positieve uitslagen zijn medebepalend geweest voor het besluit tot terugplaatsing, reden waarom deze beslissing op een onjuiste grond is gebaseerd c.q. ten onrechte is genomen. De redenering van de beklagcommissie dat de verwijten, ook zonder de urinecontroles, elk op zichzelf al ernstig genoeg zijn voor terugplaatsing, miskent dat de beslissing tot terugplaatsing mede is gebaseerd op de vals-positieve urinecontrole van 16 augustus 2018. Bovendien is onduidelijk gebleven waarom het standpunt van klaagster, inhoudende dat juist c.q. vooral de ‘positieve’ uitslagen op de urinecontroles aanleiding vormde haar te degraderen, volgens de beklagcommissie voldoende is ontzenuwd door de directie. Het laatste incident betrof bovendien enkel een ordemaatregel.
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
R-19/4388/GA: De inrichting draagt zorg voor de afname van de urinecontrole, het laboratorium doet de analyse en geeft daarna de uitslag aan de inrichting. De keuze voor het laboratorium is gemaakt door Dienst Justitiële Inrichtingen. Bij een positieve urinecontrole wordt een schriftelijk verslag opgemaakt, waarna een gedetineerde 24 uur bedenktijd krijgt, waarin gekozen kan worden voor een herhalingsonderzoek. Hiervoor dient € 2,= te worden betaald. De gedetineerde krijgt het geld terug indien de uitslag negatief is. Voor een bevestigingsonderzoek wordt € 75,= gerekend. Dit bedrag wordt pas afgeschreven indien de uitslag positief blijkt te zijn. Uit de rekening-couranten van klaagster blijkt niet dat zij ooit een herhalings- of bevestigingsonderzoek heeft moeten betalen. Zij heeft twee keer bevestigingsonderzoeken laten doen, die negatief zijn uitgepakt en die zij niet heeft hoeven betalen. Klaagster heeft één enkele keer een disciplinaire straf gekregen. Dit betrof bovendien één van de eerste urinecontroles. Daarna is het balletje gaan rollen met betrekking tot de vals-positieve uitslagen. Aan het soort onderzoek zijn diverse kwaliteitseisen gesteld en ook is getoetst aan de geldende wet- en regelgeving. Ook is meermaals contact opgenomen met het laboratorium naar aanleiding van de uitslagen van de urinecontroles van klaagster. Klaagster onderging een ISD-maatregel en was bekend met verslaving. Daarom werd twee keer per week een urinecontrole afgenomen. Voor zover een apotheker van het laboratorium opmerkt dat gelet op de foutmarge niet gesanctioneerd zou mogen worden, wordt opgemerkt dat het screeningsonderzoek al jaren in allerlei landen op deze manier wordt uitgevoerd en het laboratorium akkoord is gegaan met de regels zoals bepaald in de aanbesteding.
R-19/4389/GA: De beslissing is genomen omdat klaagster een disciplinaire straf opgelegd heeft gekregen wegens fysiek geweld naar een medegedetineerde en onacceptabel gedrag. Verder heeft zij een ordemaatregel opgelegd gekregen wegens het verstoren van de orde, rust en veiligheid in de vorm van opruiing. Ook werkte zij niet mee aan gesprekken met de psycholoog. Deze drie voorvallen zijn voldoende voor degradatie. Alle drie de incidenten, alsook de positieve urinecontrole, hebben meegespeeld in het nemen van de beslissing. Klaagster stelde dat iets in haar koffie was gedaan, maar weigerde een herhalingsonderzoek.
3. De beoordeling
R-19/4388/GA vals-positieve uitslagen urinecontrole
Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw kan een gedetineerde bij de beklagcommissie beklag doen over een hem (of haar) betreffende door of namens de directeur genomen beslissing. Uitgangspunt voor het beklagrecht vormt de individueel jegens een gedetineerde genomen beslissing. Daarvan is naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake. Klaagster stelt zich kort gezegd op het standpunt dat de gebruikte methode onbetrouwbaar is en dat de procedure niet met voldoende waarborgen omkleed is. Daarmee stelt zij de procedure in algemene zin ter discussie, hetgeen op grond van voornoemd artikel niet beklagwaardig is. Gelet op het voorgaande dient klaagster dan ook alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar beklag.
R-19/4389/GA degradatiebeslissing
Op grond van artikel 1d van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de regeling) besluit de directeur over promotie en degradatie van een gedetineerde. In de Nota van toelichting bij de wijziging van de regeling die heeft geleid tot de invoering van promoveren en degraderen van gedetineerden (Stcrt. 20 februari 2014, nr. 4617), komt naar voren dat het beleidskader Dagprogramma, beveiliging en toezicht op maat (DBT) erop is gericht gedetineerden te stimuleren eigen verantwoordelijkheid te nemen voor hun detentie. Van een gedetineerde wordt een eigen inzet verwacht voor zijn of haar terugkeer in de samenleving. Dit krijgt vorm in het systeem van promoveren en degraderen. Bestendig positief gedrag kan leiden tot promotie met als gevolg deelname aan meer en andere activiteiten en vrijheden. Ontbreekt dit gedrag, dan kan de directeur besluiten tot degradatie met als gevolg minder activiteiten en vrijheden. In de bijlagen bij de regeling zijn voorbeelden gegeven van gedrag dat als goed gedrag (groen gedrag), dit kan beter gedrag (oranje gedrag) en ongewenst gedrag (rood gedrag) wordt aangemerkt. Op grond van artikel 1d, derde lid, van de regeling kan de directeur besluiten tot degradatie, indien de gedetineerde die is gepromoveerd, op een van de onderdelen van goed gedrag verzaakt. Volgens de Nota van toelichting bij de regeling leidt ongewenst en dus rood gedrag in beginsel tot degradatie. De directeur dient hierbij een inzichtelijke en deugdelijke afweging te maken die bovendien kenbaar is voor klaagster. De grondslag voor degradatie vormt immers niet de verstoring van de orde en veiligheid in de inrichting of de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming zonder meer, zoals dat wel het geval is bij de disciplinaire straf en de ordemaatregel, maar de (mate van) verantwoordelijkheid die de gedetineerde voor zijn of haar eigen re-integratie toont. Niet elk ongewenst gedrag hoeft tevens in te houden dat klaagster niet meewerkt aan haar re-integratie. Teneinde te voorkomen dat een gedetineerde op een incidentele gedraging wordt beoordeeld, dient de directeur naast de feiten en omstandigheden van het ongewenste gedrag mee te wegen het structurele gedrag van de betrokken gedetineerde, waarin alle onderdelen van goed gedrag worden meegenomen (zie bijvoorbeeld RSJ 25 november 2019, R-19/3133/GA). Van een inzichtelijke, deugdelijke en kenbare belangenafweging waarbij het rode gedrag is afgezet tegen het groene gedrag, is naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake. De schriftelijke mededeling bevat enkel een opsomming van negatieve gedragingen die hebben geleid tot de degradatie van klaagster en het intrekken van vrijheden. De beslissing is daarom onvoldoende toereikend gemotiveerd. De beroepscommissie zal het beroep in zoverre dan ook gegrond verklaren en zij zal aan klaagster een tegemoetkoming toekennen ter hoogte van € 30,=.
4. De uitspraak
R-19/4388/GA: De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klaagster alsnog niet-ontvankelijk in haar beklag.
R-19/4389/GA: De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klaagster een tegemoetkoming toekomt van € 30,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, U.P. Burke en drs. H. Heddema, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 26 februari 2020.
secretaris voorzitter