Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/2752/GA, 26 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:26-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/2752/GA

betreft: [klager]            datum: 26 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 11 december 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting Nieuwegein, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:           

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter

Het beklag betreft de plaatsing van klager op een meerpersoonscel (mpc) (NM2018/1229). De beklagrechter heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur

Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht. Klager begrijpt dat hij de gestelde termijn van zeven dagen om het beklag in te stellen, heeft overschreden. Dit is gekomen door het advies op het klachtenformulier om eerst in gesprek te gaan met de maandcommissaris. Dit advies heeft klager ter harte genomen en hij heeft binnen zeven dagen contact opgenomen met de maandcommissaris. Klager is ervan uitgegaan dat dit de start van zijn klacht betekende. Voorts zag zijn klacht ook op de afzuiging in zijn cel. De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is op 31 oktober 2018 op een mpc geplaatst. Op 9 november 2018 heeft hij zich beklaagd over deze plaatsing. Er zijn geen omstandigheden aan de orde die de termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen. Klager had de termijn veilig kunnen stellen door de commissie van toezicht op de hoogte te stellen dat hij in beklag wilde gaan, maar eerst de maandcommissaris wilde spreken. Bovendien heeft er een gesprek plaatsgevonden met de maandcommissaris, maar tijdens dat gesprek is niet gesproken over de plaatsing op de mpc. Hetgeen klager voor het overige naar voren brengt, betreft een uitbreiding van zijn beklag,  of ten aanzien van de afzuiging een onderdeel van een andere klacht met nummer NM-2018-1228, waarover de beklagcommissie thans nog geen uitspraak heeft gedaan.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 61, vijfde lid, van de Pbw dient een klaagschrift uiterlijk de zevende dag na die waarop de gedetineerde kennis heeft gekregen van de beslissing waarover hij zich wenst te beklagen te worden ingediend. Een na afloop van deze termijn ingediend klaagschrift is niettemin ontvankelijk, als redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat de gedetineerde niet in verzuim is geweest. Klager erkent dat hij het beklag buiten de daarvoor gestelde termijn van zeven dagen heeft ingediend en stelt dat hij te laat in beklag is gekomen vanwege het klachtenformulier. Op dat klachtenformulier staat onder meer het volgende vermeld:  “Beklagformulier. Voor een klacht op grond van artikel 60-68 Pbw, zie ook Huisregels bladzijde 52. De commissie wil u op de mogelijkheid wijzen eerst te spreken over uw klacht met de maandcommissaris. Daartoe kunt u een daarvoor bedoeld sprekersbriefje invullen. Dit sluit de weg naar de beklagcommissie NIET uit, maar kan wellicht een oplossing bieden.” In de Huisregels is op pagina 51 onderaan en verder op pagina 52 opgenomen: “• U kunt beklag doen bij de beklagcommissie indien u het niet eens bent met een door of namens de directeur genomen beslissing. Indien u zich niet wilt beklagen over een door of namens de directeur genomen beslissing, dan kunt u uw klacht voorleggen aan de maandcommissaris (…). De maandcommissaris heeft in deze een bemiddelende rol. (…) U dient het klaagschrift uiterlijk op de zevende dag na die waarop u kennis heeft gekregen van de beslissing waarover u klaagt in te dienen. Indien u uw klaagschrift niet op tijd indient wordt u niet-ontvankelijk verklaard. Dit houdt in dat de beklagcommissie uw klaagschrift niet in behandeling neemt. Slechts wanneer redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat u het klaagschrift niet eerder had kunnen indienen wordt van deze termijn afgeweken.”  De beroepscommissie stelt vast dat het klachtenformulier de mogelijkheid noemt om contact op te nemen met de maandcommissaris. De beroepscommissie concludeert dat het klachtenformulier, noch de Huisregels aanleiding geven klager te volgen in zijn (foutieve) veronderstelling dat het (enkele) contact opnemen met de maand-commissaris de start betekent van een klacht als bedoeld in artikel 60 van de Pbw, nog daargelaten dat gelet op de informatie van de directeur niet is gebleken dat klager onderhavige klacht daadwerkelijk met de maandcommissaris heeft besproken. Gelet daarop kan niet worden geconcludeerd dat klager redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Klager heeft het beklag niet tijdig ingesteld en kan daarom, zoals de beklagrechter ook heeft overwogen, niet in zijn beklag worden ontvangen. Ten aanzien van hetgeen klager voor het overige in beroep naar voren heeft gebracht, merkt de beroepscommissie op dat dit niet in de beoordeling zal worden betrokken, omdat de klacht met betrekking tot de afzuiging die als doorgestreept op het klachtenformulier staat vermeld kennelijk afzonderlijk, onder beklagnummer NM-2018-1228, door de beklagcommissie wordt, dan wel is, afgedaan. Voor wat betreft de opsomming van klager van onrecht dat hem is aangedaan, betreft dit een uitbreiding van het oorspronkelijke beklag en komt dit eveneens niet voor behandeling in beroep in aanmerking. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. D. van der Sluis en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Simpelaar, secretaris, op 26 februari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven