Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4416/TA, 13 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:13-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4416/TA

betreft: [klager]            datum: 13 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.L. Louwerse, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 8 augustus 2019 van de beklagcommissie bij FPC De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 16 december 2019, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Lelystad, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. A.L. Louwerse, en namens het hoofd van voormelde tbs-instelling […], jurist. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:
a. de beslissing van 17 maart 2019 tot oplegging van een maatregel van afzondering (klachtnummer RV 2019-83);
b. de urinecontrole van 17 maart 2019 (klachtnummer RV 2019-84).
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager verwijst naar zijn standpunt zoals naar voren gebracht voor de beklagcommissie. Klager stelt dat er geen sprake was van een weigering urinecontrole. Klager is naar de medische dienst gegaan en heeft ook voldoende urine geleverd om te controleren. Dit werd echter geweigerd door de medische dienst. Klager heeft meegewerkt aan het onderzoek door zijn onderbroek naar voren te trekken om te laten zien dat er geen voorwerpen in zijn broek zaten. Hierna wilde de medische dienst hem nogmaals in de broek kijken. Klager vond dit denigrerend en volstrekt onnodig. Het voelde als een pesterij. Klager is toen vertrokken, maar heeft op de afdeling aangeboden dezelfde dag nogmaals urine af te staan. Dit werd niet toegestaan. Klager was al die tijd in zicht. De volgende dag heeft klager wederom meegewerkt aan een urinecontrole, de uitslag was negatief. Er was geen sprake van fraude en de oplegging van de afzonderingsmaatregel was daarom onterecht, en dus ook het voortduren daarvan. De oplegging van de maatregel was tevens disproportioneel. Bij weigering van een urinecontrole volgt een afdelingsarrest en geen afzondering. Klager werd door een staflid begeleid naar de medische dienst en weer terug naar de afdeling. Na terugkeer op de afdeling werd klager medegedeeld dat een medepatiënt zou hebben gefraudeerd met minibuisjes. De instelling heeft toen besloten tot het verrichten van een extra controle. Klagers aanbod nogmaals een urinecontrole te laten uitvoeren werd die dag geweigerd. Klager krijgt tweewekelijks een urinecontrole. Namens het hoofd van de instelling is in beroep verwezen naar het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt. Klager werd door een verpleegkundige aangesproken op het vasthouden van een buisje met een slangetje. De medische dienst heeft klager de mogelijkheid geboden een urinecontrole te doen, maar klager werkte hier niet aan mee. Het betreffende buisje en slangetje is niet van klager afgepakt, omdat hij niet meewerkte aan het fouilleren. Daarna heeft wel een kamercontrole plaatsgevonden, dit was op 18 maart 2019. Daarbij is niets aangetroffen.

3.         De beoordeling

Op grond van artikel 34, eerste lid en artikel 32, eerste lid onder b, van de Bvt kan het hoofd van de instelling een verpleegde afzonderen indien dit noodzakelijk is met het oog op de handhaving van de orde of de veiligheid in de instelling. Aan klager is een maatregel van afzondering opgelegd nadat was waargenomen dat klager tijdens een urinecontrole een buisje in zijn hand had en weigerde mee te werken aan een visitatie. Klager ontkent te hebben gefraudeerd en zegt te hebben willen meewerken aan een urinecontrole. De beroepscommissie is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat klager een buisje in zijn hand had. Indien, zoals het hoofd van de instelling stelt, wordt gezien dat klager een dergelijk buisje in zijn hand heeft en wordt vermoed dat klager hiermee wil frauderen, had het voor de hand gelegen klager aan zijn kleding te onderzoeken (fouilleren) of te visiteren en het buisje vervolgens in beslag te nemen voor nader onderzoek. Onduidelijk is gebleven waarom deze controlemiddelen niet zijn doorgezet. Een later uitgevoerde kamercontrole heeft niets opgeleverd. Het beroep zal daarom gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie stelt deze vast op € 22,50.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 22,50.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. T.B. Trotman, voorzitter, mr. A. van Holten en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 13 februari 2020

            secretaris         voorzitter

Naar boven