Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5215/GB, 30 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:30-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer:         R-19/5215/GB

Betreft: [Klager]            datum: 30 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.H. Zonneveld, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een op 20 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein ongegrond verklaard.

2.         De feiten

Klager is sinds 11 oktober 2017 gedetineerd. Op 12 september 2019 is door de directeur van de p.i. Alphen een selectieadvies opgesteld. Bij besluit van 20 september 2019 heeft de Minister klager op voorstel van de directeur geselecteerd voor de p.i. Nieuwegein. Klager is op 23 september 2019 overgeplaatst naar de p.i. Nieuwegein. Klagers fictieve einddatum is 9 oktober 2027. Daarna zal klager ter beschikking worden gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Klager heeft zich niet vervelend opgesteld naar een medewerker van de p.i. toe en heeft niet op de ramen geslagen. Het klopt niet dat klager een personeelslid verwijt dat hij ongeveer twee jaar geleden in een isoleercel zou zijn geplaatst. Halverwege 2018 heeft klager zijn penitentiair dossier (pen-dossier) opgevraagd en in dit dossier trof klager een rapport aan van een medewerker van de p.i., mevrouw W. In dit rapport vermeldt W. dat ze een gesprek rapporteert tussen haar en klager, omdat klager een moord aan haar zou hebben bekend. Klager is hier verbaasd over. Klager heeft gevraagd waarom ze dit op deze manier heeft opgeschreven. Volgens klager heeft W. in dit gesprek aangegeven, in het bijzijn van de werkmeester, dat zij het gesprek niet op een zodanige manier had gerapporteerd en dat zij zou nagaan wat er gerapporteerd was. W. zou hier nog op terug komen. Klager heeft hier echter niets meer van gehoord. Toen klager W. tegenkwam, heeft hij aan haar gevraagd of zij hem vergeten was. Klager heeft niets verkeerds gezegd in dit gesprek en is absoluut niet vervelend geweest. Na dit gesprek werd klager evenwel geconfronteerd met het selectiebesluit waarin is aangegeven dat hij een medewerkster zou hebben benaderd op een vervelende manier. W. heeft om een overplaatsing verzocht. Desgevraagd hebben zowel de werkmeester als de bewaakster aan klager aangegeven, dat hij W. op zeer beleefde manier heeft benaderd en niets verkeerd tegen haar heeft gezegd. Daarnaast heeft zijn casemanager aan klager aangegeven, dat zij de dienstdoende ambtenaar met betrekking tot de overplaatsing had aangesproken over de reden van de overplaatsing en dat aan haar was aangegeven, dat zij zich hier niet mee mocht bemoeien, maar dat zij moest opkomen voor het personeel. Klager stelt daarom dat twee werkmeesters van de p.i. Alphen kunnen bevestigen dat klager zich op geen enkele wijze verkeerd heeft opgesteld naar mevrouw W. Klager is ten onrechte overgeplaatst. Klager is niet blij met de overplaatsing, omdat deze overplaatsing veel consequenties voor hem hebben gehad. Klager zit nu veel verder gedetineerd van zijn vrienden en familie. Daarnaast is het werk dat in de p.i. Nieuwegein wordt aangeboden, zeer beperkt en zeer eenvoudig. Dit heeft veel effect op de dagelijkse bezigheden van klager.
3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. De in het selectieadvies beschreven incidenten zijn niet vastgesteld in rapporten. Navraag bij de inrichting levert eveneens geen bevestiging van de beschreven bedreigende gedragingen in het selectieadvies. Het afdelingshoofd was van mening dat de beschreven bedreiging niet ernstig genoeg was voor een rapport en daarom ontbreekt de rapportage. Ten aanzien van de in het bezwaar geformuleerde verweren kunnen dus geen aanvullende gegevens worden overlegd. Niettemin is wel aangegeven dat de betrokken medewerkester angst ervaart door de aanwezigheid van klager. Op basis van de inhoud van het selectieadvies kan echter worden geconcludeerd dat de beslissing van de Minister niet onredelijk of onbillijk is geweest. Zij had echter wel nader onderzoek kunnen plegen naar de beschreven bedreigingen en de ontbrekende rapportage.

4.         De beoordeling
4.1.      Klager heeft verzocht zijn beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek, dat niet is onderbouwd, af nu de noodzaak van mondelinge toelichting niet is gebleken. De beroepscommissie acht zich voldoende ingelicht om op het beroep te beslissen.
4.2.      De beroepscommissie stelt op basis van het dossier het volgende vast. Klager is op verzoek van de directeur aangeboden voor overplaatsing. De reden hiervoor is dat een medewerkster van de p.i. door de aanwezigheid van klager angst ervaart dan wel zich bedreigd voelt en dat dit haar ernstig in het uitvoeren van haar werkzaamheden beperkt. Nu de medewerkster, na een afwezigheid van twee jaar, weer werkzaam is in de p.i., heeft klager haar aangesproken op de zaken van twee jaar geleden en heeft hij tegen haar gezegd wat hem dwars zit en dat hij vindt dat hij destijds door haar toedoen in een isoleercel is geplaatst. Uit het Selectieadvies blijkt dat klager deze medewerkster op een vervelende manier volgt en dat hij op de ramen slaat wanneer ze buiten loopt. Hoewel hiervan verder geen rapportage is opgemaakt, heeft de beroepscommissie geen redenen om aan de juistheid van deze inlichtingen te twijfelen.
4.3.      De beroepscommissie is van oordeel dat vorengenoemde feiten en omstandigheden een overplaatsing rechtvaardigen. De bestreden beslissing kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 30 januari 2020.

     secretaris        voorzitter

Naar boven