Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-18/759/TR - eindbeslissing, 3 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:03-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-18/759/TR - eindbeslissing

betreft: [klager]            datum: 3 februari 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.J. Lindhout, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een beslissing van 22 mei 2018 van de Minister voor Rechtsbescherming, verder te noemen verweerder, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De procedure

Ter zitting van de beroepscommissie van 5 september 2018, gehouden in de penitentiaire inrichting (PI) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D.J. Troost, en namens verweerder, mr. C.M. Bitter, landsadvocaat, en […] en […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. De behandeling van het beroep is aangehouden in afwachting van het vervolgadvies van het Adviescollege levenslanggestraften (hierna: Adviescollege) en de reactie van partijen hierop. Op 24 september 2018 is een nadere reactie van klagers raadsvrouw ontvangen. Per brief van 12 november 2018 heeft verweerder het vervolgadvies van het Adviescollege toegezonden. De beroepscommissie heeft op verzoek van  verweerder de behandeling van het beroep weer aangehouden in afwachting van een reactie van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP). Op 28 november 2018 ontving de beroepscommissie vorenbedoelde reactie van het NIFP van 22 november 2018. De behandeling van het beroep is voortgezet ter zitting van de beroepscommissie van 9 januari 2019, gehouden in het Paleis van Justitie te Arnhem, waarbij zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. D.J. Troost, en namens verweerder, mr. C.M. Bitter, landsadvocaat, en […], […] en […], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Justitie en Veiligheid. In een tussenbeslissing van 6 februari 2019 heeft de beroepscommissie het onderzoek heropend teneinde enkele personen verbonden aan het NIFP te horen. Tevens is verweerder verzocht de Pro Justitiarapportages van 31 december 2015 en 25 januari 2018, het reclasseringsrapport van 1 februari 2017 alsmede de aanvraag indicatiestelling en een overzicht van de routering van deze aanvraag bij het NIFP alsmede de daarbij behorende stukken over te leggen. Op 20 en 28 februari 2019 heeft verweerder de verzochte stukken toegezonden. In overleg met partijen en de te horen personen is gezocht naar een geschikte datum voor een vervolgzitting. Partijen en de te horen personen zijn uitgenodigd om te worden gehoord op de zitting van de beroepscommissie van 10 juli 2019 te houden in de PI Lelystad. In verband met het vervolgadvies van 27 juni 2019 van het Adviescollege heeft verweerder per brief van 2 juli 2019 verzocht om aanhouding van de zitting voor een termijn van twee maanden teneinde het Adviescollege nog enkele vragen te kunnen stellen, onderliggende stukken op te vragen en op basis van de resultaten hiervan een standpunt te kunnen bepalen. Klagers raadsvrouw heeft op 5 juli 2019 bericht zich niet tegen de verzochte aanhouding te verzetten. De beroepscommissie heeft het verzoek om aanhouding toegewezen. Desgevraagd heeft verweerder voornoemd vervolgadvies van het Adviescollege van 27 juni 2019 overgelegd. Op 28 augustus 2019 heeft verweerder verzocht om verdere aanhouding van de zitting, nu een reactie van het Adviescollege pas vanaf half september is te verwachten. De raadsvrouw van klager heeft op 29 augustus 2019 bericht dat klager geen bezwaar heeft tegen aanhouding van de zitting tot half oktober. Desgevraagd heeft verweerder de brief van 30 juli 2019 van verweerder aan het Adviescollege en de beantwoording daarvan door het Adviescollege op 12 september 2019, alsmede het vervolgadvies van 10 oktober 2019 van het Adviescollege, overgelegd. Op 18 november 2019 ontving de beroepscommissie van klager de aan hem gerichte besluiten van verweerder van 18 november 2019 met een reactie van verweerder op de vervolgadviezen van het Adviescollege van 27 juni 2019 en 10 oktober 2019. Klager en de verweerder hebben desgevraagd en naar aanleiding van laatstgenoemde besluiten op 28 en 29 november 2019 schriftelijk bericht geen behoefte te hebben aan een verdere mondelinge behandeling van het beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Verweerder heeft beslist klager te plaatsen in FPC de Kijvelanden te Poortugaal.

2.         De feiten

Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 28 februari 1994 veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. Klager verblijft sinds 1 december 1992 in detentie. Bij verzoek van 27 juli 2012, aangevuld op 2 september 2013, heeft klager een gratieverzoek ingediend. Op 11 december 2017 heeft het Gerechtshof Amsterdam geadviseerd het gratieverzoek af te wijzen. Klager verbleef in de penitentiaire inrichting (PI) Rotterdam, locatie De Schie. Op 25 januari 2017 is hij overgeplaatst naar de PI Dordrecht. Bij arrest van 11 oktober 2016 van het Gerechtshof Den Haag is het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag bekrachtigd, onder meer inhoudende dat binnen 10 dagen een aanvang wordt gemaakt met het opstellen van een resocialisatieplan en klager vervolgens te laten deelnemen aan de daarin genoemde resocialisatieactiviteiten. Op 18 oktober 2016 heeft de directeur van de PI Rotterdam, locatie De Schie, klagers resocialisatieplan vastgesteld. Dit plan houdt in een (ambulant) behandeltraject bij Het Dok (thans Fivoor) en overige resocialisatieactiviteiten binnen de inrichting. Rode draad van het resocialisatieplan is klager te leren steeds meer initiatieven en verantwoordelijkheden te nemen door middel van kleine stappen onder steeds minder begeleiding. Voor de te volgen gedragsinterventies wordt in het resocialisatieplan verwezen naar de PBC-rapportage van 31 december 2015. De behandeling bij Fivoor zag op de behandelmodules: ‘risicotaxatie en delictanalyse’, ‘psycho-educatie over ADHD’ en ‘Agressieregulatie op maat’ die elk zouden worden afgesloten met een tussenrapportage. Na de evaluatie van de eerste fase van de behandeling op 5 december 2017 zijn de behandelmodules gewijzigd. De behandelmodules ‘psycho-educatie over ADHD’ en ‘Agressie Regulatie op maat’, zijn vervangen door de modules ‘Partner in beeld’ en ‘schematherapie’. Op 13 februari 2018 heeft Fivoor een nieuw behandelplan vastgesteld. Ten aanzien van de module ‘schematherapie’ wordt in het behandelplan getwijfeld of schematherapie voldoende zal aanslaan als klager zeer weinig buiten de PI komt. Dit zou volgens Fivoor een reden kunnen zijn de schematherapie vooralsnog niet aan te bieden, maar pas als er sprake is van frequent verlof. Om die reden is geadviseerd de schematherapie in een klinische setting aan te bieden. Op 14 maart 2018 heeft het Adviescollege verweerder geadviseerd klager te plaatsen in FPK de Kijvelanden (te Rotterdam). Deze overplaatsing ziet het Adviescollege als een natuurlijke voortzetting van het behandeltraject van Fivoor. Verweerder heeft daarop het NIFP en de Adviescommissie geestelijk gestoorde gedetineerden (GGG) gevraagd advies uit te brengen. Op 2 mei 2018 heeft het NIFP verweerder geadviseerd klager te plaatsen in een FPC. De overgang naar een behandelsetting als een FPK is in de ogen van het NIFP te groot, zeker gezien de dynamische behandelomgeving in een FPK. Op 17 mei 2018 heeft de Adviescommissie GGG bericht de conclusies van het NIFP te onderschrijven. Deze Adviescommissie adviseert positief met betrekking tot klagers plaatsing in een FPC. Verweerder heeft op 22 mei 2018 beslist klager te plaatsen in FPC de Kijvelanden (te Poortugaal). Op 19 oktober 2018 heeft het Adviescollege een vervolgadvies gegeven. Het Adviescollege blijft van mening dat aan klager (re-integratie)verlof moet worden toegekend. Een FPK-plaatsing waar frequent verlof mogelijk is doet volgens het Adviescollege zowel inhoudelijk als wat betreft beveiligingsniveau recht aan de situatie van klager. Op 22 november 2018 bericht het NIFP dat de informatie waar het NIFP niet over beschikte geen aanleiding geeft tot herziening van de indicatiestelling van 2 mei 2018. In een indicatiestelling van het NIFP wordt vastgesteld welk beveiligingsniveau en verblijfsintensiteit passend zijn. Hierbij wordt geen rekening gehouden met eventuele (locatiegebonden) verschillen en/of overeenkomsten tussen de FPC de Kijvelanden te Poortugaal en de FPK Rotterdam. Op 27 juni 2019 heeft het Adviescollege een vervolgadvies uitgebracht waarin het Adviescollege concludeert dat de noodzaak tot het volgen van schematherapie niet meer aanwezig is en in het verlengde daarvan de indicatie voor plaatsing in een FPK of FPC lijkt te komen vervallen. Per brief van 30 juli 2019 heeft verweerder het Adviescollege enkele vragen gesteld omtrent de onderbouwing van voormeld advies. Op 12 september 2019 heeft het Adviescollege hierop gereageerd. In het vervolgadvies van 10 oktober 2019 concludeert het Adviescollege dat er geen feiten en omstandigheden zijn die maken dat het Adviescollege tot een ander advies komt dan het vervolgadvies van 27 juni 2019. Het Adviescollege persisteert derhalve bij (alle onderdelen) van dit advies. Op 18 november 2019 heeft verweerder gereageerd op voormelde adviezen. Verweerder wacht de uitspraak van de beroepscommissie op onderhavig beroep af.

3.         De standpunten

Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.

Verweerder heeft in redelijkheid niet tot de plaatsing van klager in FPC de Kijvelanden kunnen komen, de beslissing is niet zorgvuldig tot stand gekomen en onvoldoende gemotiveerd. De beslissing is uitsluitend gebaseerd op het advies van het NIFP en de Adviescommissie GGG. Het advies van het NIFP is integraal overgenomen, aan het advies van het Adviescollege wordt voorbijgegaan. Het advies van het NIFP is onvolledig, doordat geen kennis is genomen van het volledige dossier. Dit heeft vermoedelijk geleid tot enkele onjuiste conclusies in de indicatiestelling. De aanname dat klager zich schuldig zou hebben gemaakt aan drugshandel is ongefundeerd. Er zijn al jaren geen drugsincidenten geweest en het incident uit 2014 kan niet aan klager worden toegerekend. Verder gaat het NIFP er ten onrechte vanuit dat pas op het gratieverzoek zal worden beslist als de schematherapie is voltooid en hij zal terugkeren naar de PI. Voor het advies van het Gerechtshof Amsterdam over klagers gratieverzoek is nodig dat klager gedurende de schematherapie op korte termijn onbegeleide verloven kan genieten. Dit is conform artikel 4, tweede en derde lid, van het Besluit Adviescollege levenslanggestraften waaruit volgt dat uiterlijk 27 jaar na de aanvang van de detentie de mogelijkheid tot gratieverlening moet worden beoordeeld. Eveneens onjuist is de veronderstelling dat er geen sprake is van een behandel- en resocialisatietraject gericht op terugkeer naar de maatschappij vanuit de inrichting. Het moment van herbeoordeling zal uiterlijk op 1 december 2019 dienen plaats te vinden. Indien de behandeling in de kliniek niet gericht zou zijn op eventuele terugkeer, wordt in feite het resocialisatietraject stilgelegd. Klager meent dat er geen redelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden door klager op grond van artikel 13 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) te plaatsen in FPC de Kijvelanden. Deze plaatsing zal onmiskenbaar een vertraging van de verlofverlening ten gevolge hebben. Verlofaanvragen worden dan beoordeeld aan de hand van de Verlofregeling TBS. Dit betekent dat: de verlofaanvraag is opgesteld op basis van een multidisciplinair en professioneel inhoudelijke toetsing, er een slachtofferonderzoek en risicotaxatie hebben plaatsgevonden, waarna de verlofaanvraag procedureel wordt getoetst door verweerder, waarna de aanvraag voor een inhoudelijk advies wordt voorgelegd aan het Adviescollege Verloftoetsing TBS, en verweerder pas dan een beslissing neemt tot het verlenen van een machtiging voor verlofverlening. Niet valt in te zien om welke reden het noodzakelijk is toekomstige verloven van klager onder deze verlofregeling te brengen. Aan klager zijn al drie verloven verleend en er heeft al een slachtofferonderzoek plaatsgevonden. Tevens volgt de risicotaxatie reeds uit de rapportages van Fivoor. Verder is het Adviescollege gevraagd te adviseren omtrent de verlofverlening. Door de verlofregeling toe te passen, worden twee afzonderlijke procedures met vrijwel dezelfde waarborgen gehanteerd. Klager verwijst naar het door verweerder overgelegde overzicht met beveiligingsniveaus, waaruit blijkt dat een FPC beveiligingsniveau 4 heeft. Klager verblijft thans in een PI met beveiligingsniveau 3. Klager wordt derhalve in een inrichting geplaatst met een hoger beveiligingsniveau. In een FPC komt een patiënt het eerste jaar niet in aanmerking voor verlof. Voor de wettelijke herbeoordeling van de levenslange gevangenisstraf in 2019 is verlof een belangrijke graadmeter. Plaatsing in een FPC is daarom niet gepast.

 

Namens verweerder is inzake het beroep het volgende standpunt ingenomen.

Het Adviescollege heeft geadviseerd klager op grond van artikel 15, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) te plaatsen in een FPK. Het Adviescollege kan echter op grond van artikel 30 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden geen indicatie stellen. Voor plaatsing in een FPK is een advies van het Penitentiair Selectie Centrum of een forensisch deskundige Geestelijk Gezondheidszorg-indicatiecommissie nodig. Het Adviescollege is niet als zodanig aangewezen. Klager komt ook niet op tegen de motivering in de beslissing van de (juridische grondslag voor) inschakeling van het NIFP en vervolgens de Adviescommissie GGG. Verweerder heeft juridisch de juiste weg gevolgd en mocht daarom in principe ook afgaan op de adviezen van het NIFP en de Adviescommissie GGG. Dit vergt geen belangenafweging. Indien er gebreken kleven aan deze adviezen, dan moeten deze door de betreffende adviesinstanties kunnen worden hersteld. Overigens betwist verweerder dat aan de adviezen van het NIFP en de Adviescommissie GGG gebreken kleven. Klagers stelling dat het NIFP kennelijk geen kennis heeft genomen van het volledig dossier berust op een onjuiste lezing van het advies. In het advies wordt gewezen op klagers abstinentie van middelen na 2015. Middelengebruik speelt bovendien geen zwaarwegende rol in de conclusie. Het NIFP gaat er vanuit dat er al enige jaren geen drugsincidenten zijn geweest. Klagers bezwaar dat het NIFP schrijft dat geen sprake is van een terugkeer in de maatschappij vanuit de inrichting, berust op een onjuiste uitleg van het advies. Het Adviescollege heeft een verblijf van klager in de FPK van maximaal twee jaar als uitgangspunt gehanteerd met het oog op een behandeling met schematherapie en eventueel andere therapie. Het doel van het verblijf van klager is dus klinische behandeling en niet re-integratie vanuit de inrichting. Verweerder leest voorts het advies van het NIFP niet zo dat de lopende gratieprocedure pas na de behandeling in een tbs-inrichting zou worden hervat. Het NIFP schat in dat een gratieverzoek lopende de klinische behandeling geen goede kans van slagen heeft.

Klagers klacht dat plaatsing in een FPC tot vertraging in de verlofverlening zal leiden, kan niet tot de conclusie leiden dat het advies van het NIFP ondeugdelijk is. Het NIFP meent dat nog een serieuze behandeling nodig is. Dit is niet om verloven moeilijker te maken, maar op grond van overwegingen over de persoon van klager, zijn langdurige detentie in een zeer gestructureerde omgeving met strenge controle (ofwel overwegingen van zorg en veiligheid) adviseert het NIFP overplaatsing naar een FPC in plaats van naar een FPK. De overgang naar een FPK is te groot. Dergelijke overwegingen missen in het advies van het Adviescollege levenslanggestraften.

Klagers stelling dat hij door een plaatsing in een FPC in een hoger beveiligingsniveau wordt geplaatst is onjuist. Het door verweerder overgelegde overzicht ziet niet op de beveiligingsniveaus van de PI’s. Het beveiligingsniveau van een FPC (beveiligingsniveau 4) is vergelijkbaar met het beveiligingsniveau van de PI Dordrecht. Er zal in het kader van zijn behandeling worden bezien wanneer het verantwoord is klager met verlof te laten gaan. Het gaat er dus niet om klager zo snel mogelijk met verlof te laten gaan, het gaat om de behandeling die hij krijgt. Overigens zal ook bij een verblijf van klager in een FPK voor verlof een machtiging van verweerder nodig zijn. Een verblijf in een FPC levert voor klager geen achteruitgang op. Ook in een FPC geldt een dagprogramma. Verweerder merkt nog op dat het aanvullend advies van het NIFP is opgesteld door andere personen dan het eerste advies, er is dus met een frisse blik naar de zaak gekeken. Het NIFP ziet geen aanleiding voor een herziening van het eerdere advies.  

 

4.         De beoordeling

Op 6 februari 2019 heeft de beroepscommissie in een tussenbeslissing het onderzoek heropend en onder meer enkele personen verbonden aan het NIFP opgeroepen om te worden gehoord. De ontwikkelingen na de datum van de tussenbeslissing en zoals hierna verder toegelicht, geven de beroepscommissie aanleiding van het horen van deze personen af te zien. Partijen hebben aangegeven geen behoefte meer te hebben aan een mondelinge behandeling van het beroep, zodat de beroepscommissie thans einduitspraak zal doen. Op grond van het ten tijde van de bestreden beslissing geldende artikel 13, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) kan een veroordeelde tot gevangenisstraf die wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens daarvoor in aanmerking komt, worden geplaatst in een justitiële inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden. De Minister heeft de bestreden beslissing genomen na de uitgebrachte adviezen van het Adviescollege levenslanggestraften van 14 maart 2018, de indicatiestelling van het NIFP van 2 mei 2018 en de Adviescommissie GGG van 17 mei 2018 en verwijst ter onderbouwing van zijn beslissing naar deze adviezen. De aanleiding en het doel van plaatsing van klager in een FPC is het volgen van een klinische behandeling in de vorm van schematherapie. In het vervolgadvies van 27 juni 2019 van het Adviescollege wordt – voor zover van belang – het volgende opgemerkt:

“ [H]et Adviescollege [stelt] zich op het standpunt dat gelet op de goed verlopen verloven en behandeling en de inzet en motivatie van [klager], de noodzaak tot het volgen van schematherapie minder pregnant aanwezig is dan eerder gedacht. Ook de behandelaar van [klager] is blijkens eerder aan het Adviescollege schriftelijke en mondelinge verstrekte informatie die mening toegedaan. In het vervolgadvies van 22 februari 2019 heeft het Adviescollege benadrukt dat het volgen of afronden van schematherapie losstaat van het verlenen van (frequent) verlof. Er is geen intensieve behandeling nodig voor verdere uitbreiding van de re-integratiefase. Het Adviescollege is er inmiddels van overtuigd dat als geen schematherapie zou worden aangeboden, verdere verloven van [klager] goed zullen verlopen. Het Adviescollege heeft in dat vervolgadvies erop gewezen dat schematherapie is geadviseerd om ‘de puntjes op de i te zetten’ voor het dagelijkse (psychische) functioneren van [klager]. Er is geen noodzaak tot het volgen van schematherapie voor een veilig verloop van de re-integratiefase. Ook nu onderschrijven de op dit terrein gedragskundige leden van het Adviescollege deze stelling. De positieve ontwikkeling van [klager] roept logischerwijze de vraag op in hoeverre een klinische behandeling nog noodzakelijk is. Hierbij betrekt het Adviescollege ook de resultaten van de actuele risicotaxatie die recent is ontvangen.  De stelling die is opgenomen in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 juni jl. dat onweersproken is gebleven dat [klager] nog een belangrijke en intensieve therapie zal moeten ondergaan die mede bepalend is voor het verdere verloop wordt door het Adviescollege dan ook niet onderschreven.“
Het Adviescollege trekt in voormeld vervolgadvies de volgende conclusie: “De noodzaak tot het volgen van schematherapie is niet meer aanwezig en in het verlengde hiervan lijkt de indicatie voor plaatsing in een FPK (laat staan: FPC) komen te vervallen”. In het vervolgadvies van 10 oktober 2019 persisteert het Adviescollege bij het advies van 27 juni 2019. De beroepscommissie merkt op dat in de brief van verweerder van 30 juli 2019 en het antwoord daarop van het Adviescollege van 12 september 2019, de discussie gaat over de vraag of destijds door het PBC en het Adviescollege de noodzaak van het volgen van schematherapie werd onderschreven, of dat is bedoeld dat de schematherapie in het geval van klager ondersteunend is. Wat hiervan ook zij, de beroepscommissie is van oordeel dat met de recente vervolgadviezen van het Adviescollege een plaatsing van klager in FPC de Kijvelanden geen doel meer kan dienen. Het beroep van klager zal derhalve gegrond worden verklaard. De beroepscommissie merkt op dat verweerder in de brief van 18 november 2019 geen standpunt of beslissing heeft ingenomen omtrent voornoemde  vervolgadviezen van het Adviescollege en de hierin getrokken conclusies over klagers plaatsing in een FPC, hoewel in het aanhoudingsverzoek van verweerder van 5 juli 2019 dit wel wordt gesuggereerd. Evenmin is gebleken dat verweerder een contra-expertise heeft laten uitvoeren, hetgeen in de brief van 30 juli 2019 van verweerder niet werd uitgesloten. Gelet hierop zal de beroepscommissie met toepassing van artikel 66, derde lid, onder c, Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. De beroepscommissie ziet geen aanleiding klager in aanmerking te laten komen voor een tegemoetkoming.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.

Zij bepaalt dat klager niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. R.M. Maanicus en drs. J.E. Wouda, leden,  in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 3 februari 2020

            secretaris                                voorzitter                    

Naar boven