Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4899/GB, 27 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:27-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/4899/GB

Betreft: […]       datum: 27 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 7 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister),  en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (p.p.)) afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 10 augustus 2017 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de locatie Esserheem te Veenhuizen.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager ontkent het delict deels. Hij betwist dat verdiepingsdiagnostiek noodzakelijk is om de maatschappelijk risico’s in te kunnen schatten. Hij is niet bereid mee te werken aan verdiepingsdiagnostiek, omdat zijn advocaat dat afraadt. Klager heeft ook niet meegewerkt aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum (PBC). Zijn gedrag in de inrichting is echter goed. In dat licht kan de enkele weigering mee te werken aan verdiepingsdiagnostiek niet tot de conclusie leiden dat sprake is van een meer dan te verwaarlozen maatschappelijk risico. Aan de regimaire verloven kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden. Eventuele risico’s kunnen daarmee worden ingeperkt. Klagers recidiverisico wordt ingeschat als laag en het risico op geweldsrecidive wordt ingeschat als gemiddeld. Die inschattingen zijn dus ook mogelijk zonder verdiepingsdiagnostiek. Klager is in het verleden al behandeld. Er is geen sprake van vluchtgevaar. Klager kan in Nederland zijn kapperszaak weer oppakken.
3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf voor zeer ernstige feiten. Zijn gedrag in de inrichting is goed, maar hij wil niet meewerken aan verdiepingsdiagnostiek. Dat is vereist om in te kunnen schatten of en welke interventies noodzakelijk zijn om maatschappelijke risico’s te kunnen beperken. De reclassering, het Openbaar Ministerie en de inrichting adviseren om die reden negatief.

4.         De beoordeling
4.1.      Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een z.b.b.i. gedetineerden worden geplaatst:
-           die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;
-           aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
-           die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
-           die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;
-           die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;
-           die een strafrestant hebben van ten minste zes weken en ten hoogste zes maanden; en
-           die zijn gepromoveerd.
4.2.      Op grond van het derde lid van dit artikel kunnen gedetineerden ook in een z.b.b.i. worden geplaatst als de Minister akkoord is met een voorstel voor deelname aan een p.p. Het verblijf in de z.b.b.i. moet in dat geval direct worden gevolgd door deelname aan het p.p. en duurt maximaal zes maanden.
4.3.      Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een z.b.b.i. de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten en hoe die zijn verlopen en of zich (daarna) feiten hebben voorgedaan die aan die indicatie doen twijfelen. Gelet op het open karakter van een z.b.b.i. spelen ook de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol.
4.4.      Klager is veroordeeld voor meerdere feiten, waaronder mishandeling van zijn (ex-)partner. Hij komt al sinds zijn jeugd regelmatig in aanraking met politie en justitie. Hij weigert medewerking aan verdiepingsdiagnostiek, terwijl de reclassering dat noodzakelijk acht om het recidiverisico goed te kunnen inschatten én te beperken door daaropvolgende interventies. Interventies zijn niet mogelijk zonder voorafgaande diagnostiek. Het recidiverisico wordt op basis van de RISc als laag ingeschat en het risico op letselschade als gemiddeld. De reclassering geeft hierbij echter aan dat factoren die in die berekening nog niet zijn meegenomen, maar die de reclassering wel zorgelijk vindt, het risico verhogen. Er worden problemen geconstateerd op diverse leefgebieden. Klager heeft nog geen vrijheden genoten tijdens zijn huidige detentie.
4.5.      Uit de hiervoor beschreven omstandigheden kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat klager een meer dan te verwaarlozen maatschappelijk risico vormt, ondanks dat zijn gedrag in de inrichting goed is. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 27 januari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven