Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-341, 15 augustus 2018, beroep
Uitspraakdatum:15-08-2018

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : R-341

Betreft : [klager]          datum: 15 augustus 2018

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. Epema, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 9 april 2018 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 6 juli 2018, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. S. Epema en […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Vught. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 9 april 2018, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten

Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is van mening dat er geen sprake is van gevaar voor een ander dan wel zichzelf. Hij is door het personeel onjuist bejegend. In een moment van boosheid heeft klager zijn eigen spullen vernield. Er zijn toen vijf of zes mensen zijn cel ingekomen. Klager is hardhandig aangepakt en zijn keel is dichtgeknepen, terwijl hiervoor geen enkele reden bestond. Het waren immers zijn eigen spullen. Door dit optreden van het personeel is hij angstig geworden. Uit de bestreden beslissing blijkt niet of het starten van een dwangbehandeling nog efficiënt is. Immers, uit de schriftelijke mededeling van de beslissing blijkt dat het toestandsbeeld van klager is verbeterd na toediening van medicatie op grond van artikel 32 van de Pbw. Klager betwist dat er thans nog sprake is van een dermate gevaar dat een inbreuk moet worden gemaakt op zijn lichamelijke integriteit. Het opstarten van dwangmedicatie is in strijd met de proportionaliteit en subsidiariteit. De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De directeur meent dat uit hetgeen is voorgevallen op de afdeling volgt dat er sprake is van gevaar voor klager zelf, voor anderen en gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen. Op 24 maart 2018 heeft klager een medewerker een kopstoot willen geven, een medegedetineerde op agressieve wijze benaderd, zijn celinventaris vernield, zichzelf met een lipje van een blikje in de hals willen snijden en gepoogd brand te stichten. Eerder was klager vanuit zijn paranoïde psychose ernstig fysiek bedreigend jegens het personeel en een medegedetineerde. Uit het verleden is bekend dat klager vanuit vergiftigingswanen regelmatig weigerde vocht en voedsel tot zich te nemen. De beslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De maatregel staat in duur, omvang en intensiteit in redelijke verhouding tot de aanleiding. Alternatieven zoals afzondering in een isolatiecel, het aanbieden van vrijwillige behandeling of individuele begeleiding bieden geen soelaas. De dwangmedicatie is de meest geschikte maatregel. Een psychose is behandelbaar met psychopharmaca. Na de dwangmedicatie op grond van artikel 32 van de Pbw kan gesteld worden dat er wellicht iets minder sprake is van een onmiddellijk dreigend gevaar, maar zeker wel van een gevaar dat in causaal verband staat tot de stoornis en waarbij behandeling noodzakelijk is om te voorkomen dat het gevaar niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Dit rechtvaardigt een a-dwangbehandeling.

3.         De beoordeling

Uit het advies van de behandelend psychiater komt naar voren dat bij klager sprake is van een paranoïde psychose bij schizofrenie. Klager is geplaatst in het PPC vanwege toenemende agitatie en dreigende agressie, paranoïdie en vergiftigingswanen met weigering van vocht en voedsel. Klager is eerder (in de stukken wordt verwezen naar een incident op 24 maart 2018) op grond van artikel 32 van de Pbw dwangmedicatie (noodmedicatie) toegediend vanwege extreem agressief gedrag, bedreiging van personeel waarbij klager kopstoten wilde geven aan het personeel en op een bedreigende wijze verhaal wilde halen bij een medegedetineerde. Klager heeft tevens zijn celinventaris vernield en dreigde zichzelf met een lipje van een frisdrankblikje in de hals te snijden. Ook probeerde hij brand te stichten. Uit het advies van behandelend psychiater komt verder naar voren dat na toediening van de noodmedicatie de toestand van klager licht is verbeterd. Klager is iets minder angstig. De overige symptomen zijn volgens de behandelend psychiater nog onverminderd aanwezig. Klager doet nog altijd uitspraken die wijzen op een onthechtheid van de context en het niet begrijpen wat passend is en wat anderen van hem verwachten. Voor de stabilisatie van het psychotisch toestandsbeeld is veelal een langere tijd nodig, zeker wanneer patiënten langere tijd psychotisch gefunctioneerd hebben of meerdere psychotische decompensaties hebben doorgemaakt. De tweede onafhankelijk psychiater onderschrijft in zijn advies dat een a-dwangprocedure als passend moet worden beschouwd.

Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis gevaar als bedoeld in artikel 46a van de Pbw veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Soffers, voorzitter, mr. A.T. Bol en drs. W.A.Th. Bos, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 15 augustus 2018.              

   secretaris         voorzitter

Naar boven