Nummer : S-20/2960/SGA
Betreft : [verzoeker] datum: 5 februari 2020
De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift van […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in de penitentiaire inrichting Arnhem. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 29 januari 2020, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel zonder televisie, ingegaan op 29 januari 2020 om 16:30 uur en eindigend op 6 februari 2020 om 16:30 uur, wegens een positieve score op benzodiazepine bij een urinecontrole. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van de mededeling van de commissie van toezicht van 3 februari 2020 dat het verzoekschrift in behandeling wordt genomen als pro forma klaagschrift alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 4 februari 2020.
1. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat deels het geval. Op grond van artikel 50, tweede lid, van de Pbw beslist de directeur zo spoedig mogelijk nadat hem verslag is gedaan over het opleggen van een disciplinaire straf. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie dient dit in beginsel binnen 24 uur na het aanzeggen van dat verslag te geschieden, tenzij sprake is geweest van zodanig bijzondere omstandigheden dat deze een langere tijdsduur kunnen rechtvaardigen. Verzoeker stelt dat de directeur de beslissing niet binnen 24 uur, maar na 28 uur heeft genomen en dat hem de beslissing niet binnen 24 uur is uitgereikt. De disciplinaire straf duurt volgens verzoeker te lang, namelijk acht dagen in plaats van zeven dagen. Uit de inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 30 januari 2020, komt naar voren dat op 28 januari 2020 om 11:45 uur bekend is geworden dat verzoeker bij een urinecontrole van 27 januari 2020 positief scoorde op benzodiazepine (>2000). De directeur geeft aan dat dit schriftelijk verslag op 28 januari 2020 om 13:30 uur aan verzoeker is aangezegd. Vervolgens is op 29 januari 2020 om 16:30 uur de disciplinaire straf ingegaan en is deze beslissing op 29 januari 2020 om 19:40 uur aan verzoeker uitgereikt. De voorzitter overweegt dat deze overschrijding van drie uur na 24 uur na het aanzeggen van het schriftelijk verslag niet tot toewijzing van het verzoek kan leiden nu niet aannemelijk is geworden dat verzoeker door deze gang van zaken in zijn belangen is geschaad. Verder overweegt de voorzitter dat de beslissing onverwijld als bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Pbw, te weten binnen 24 uur, aan verzoeker is uitgereikt. De directeur heeft in zijn inlichtingen voorts vermeld dat de straf, anders dan in de beslissing is opgenomen niet op 6 februari 2020 (na acht dagen), maar op 5 februari 2020 (na zeven dagen) afgelopen zal zijn en dat dit aan verzoeker is meegedeeld. Voorts geeft de directeur aan dat verzoeker geen medicatie krijgt voorgeschreven binnen de inrichting. Uit de thans geldende Sanctiekaart 2019 volgt dat voor een positieve score op softdrugs een disciplinaire straf kan worden opgelegd van maximaal vijf dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel. Nu verzoeker bij een urinecontrole positief heeft gescoord op benzodiazepine, dat valt onder de categorie softdrugs, heeft de directeur in redelijkheid en billijkheid een disciplinaire straf kunnen opleggen voor dit strafwaardige gedrag van verzoeker. Echter, de directeur heeft in de beslissing niet gemotiveerd waarom een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel is opgelegd en dus ten nadele van verzoeker is afgeweken van de voornoemde Sanctiekaart. Gelet op het vorenstaande is de bestreden beslissing naar het voorlopig oordeel van de voorzitter onredelijk en onbillijk voor zover deze de duur van vijf dagen te boven gaat en zijn termen aanwezig voor toewijzing van het verzoek.
2. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing van de directeur met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.
Aldus gedaan door mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.C. Vogel, secretaris, op 5 februari 2020.
secretaris voorzitter