Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/2882/SGA, 22 januari 2020, schorsing
Uitspraakdatum:22-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          : S-20/2882/SGA

Betreft : [verzoeker]   datum: 22 januari 2020

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. C.C.M. Welten, namens […], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het Detentiecentrum Rotterdam. Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissing van de directeur van voormelde inrichting van 20 januari 2020, inhoudende de oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 18 januari 2020 om 13.35 uur en eindigend op 25 januari 2020 om 13.15 uur, wegens het toepassen van fysiek geweld jegens een medegedetineerde. De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift van 20 januari 2020 (kenmerk DT-2020-000026) alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur van 22 januari 2020.

1.         De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. Uit de schriftelijke inlichtingen van de directeur, waaronder het schriftelijk verslag van 15 december 2019, volgt dat aan verzoeker een disciplinaire straf is opgelegd vanwege betrokkenheid bij een vechtpartij met een medegedetineerde. Verzoeker ontkent dat hij een medegedetineerde heeft mishandeld en stelt dat de medegedetineerde in de cel was gevallen en dat hij hem op een stoel probeerde te zetten. Uit het schriftelijk verslag volgt dat het personeel door het celluikje heeft waargenomen dat verzoeker de medegedetineerde klem gezet had tegen de muur en dat hij wilde armbewegingen maakte naar de medegedetineerde, die zichzelf verweerde. Een personeelslid heeft beide gedetineerden uit elkaar gehaald. De medegedetineerde had een wond boven zijn rechteroog en er lag bloed op de grond. Namens verzoeker is aangevoerd dat sprake is van overschrijding van de in artikel 24, vierde lid, van de Pbw genoemde termijn (bewaardersarrest). Uit het schriftelijk verslag volgt dat het incident plaatsvond op 18 januari 2020 rond 13.15 uur, waarna aan hem een schriftelijk verslag is aangezegd en hij op grond van een bewaardersarrest in de strafcel is geplaatst. De directeur heeft verzoeker op 20 januari 2020 bezocht, waarna aan hem de disciplinaire straf is opgelegd. De directeur geeft aan dat de termijn van het bewaardersarrest weliswaar is overschreden, maar verzoekt de bestreden beslissing niet te schorsen. De directeur stelt dat verzoekers gedrag van dusdanige aard is geweest dat de opgelegde disciplinaire straf redelijk en billijk te achten is.
De voorzitter overweegt als volgt.
De Memorie van Toelichting (MvT) op de Pbw vermeldt onder meer het volgende: “De termijn van vijftien uren is zodanig gekozen dat, indien de maatregel vlak na het einde van de werkdag wordt getroffen, deze kan voortduren totdat de volgende ochtend de directeur of diens vervanger over eventuele voortzetting een beslissing neemt. Deze zal dus gedurende het weekeinde altijd bereikbaar en beschikbaar moeten zijn. Ingeval de afzondering langer dan vijftien uren moet duren, zal de directeur of zijn vervanger zich naar de inrichting moeten begeven om de gedetineerde te horen teneinde zich een oordeel te vormen over de noodzaak van voortzetting van de afzondering.” In onderhavige zaak is verzoeker op 18 januari 2020 rond 13.15 ingesloten in de strafcel en zou het bewaardersarrest kunnen voortduren tot uiterlijk 19 januari 2020 om 04.15 uur. De voorzitter stelt vast dat de directeur niet heeft gemotiveerd waarom de termijn van het bewaardersarrest is overschreden, zodat de bestreden beslissing onredelijk en onbillijk moet worden geacht. Het verzoeker zal worden toegewezen.

2.         De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment dat de beklagcommissie op het onderliggende klaagschrift zal hebben beslist.

Aldus gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, in tegenwoordigheid van J.A. van der Veen, secretaris, op 22 januari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven