Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3162/GA, 5 februari 2020, beroep
Uitspraakdatum:05-02-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/3162/GA

betreft:            [klager]            datum: 5 februari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. L.C. de Lange, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 4 maart 2019 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting Sittard, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De beroepscommissie heeft de directeur in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. L.C. de Lange om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft:
a.         een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een afzonderingscel (de beroepscommissie begrijpt, gelet op de onderliggende stukken, dat aan de orde is de opsluiting in een strafcel op grond van artikel 51, eerste lid, onder a. van de Pbw) en vijf dagen opsluiting in eigen cel of verblijfsruimte, met verwijdering van televisie, wegens diefstal van een portemonnee van een personeelslid (G-2018-000596);
b.         de door klager gestelde plaatsing in een afzonderingscel op 15 juli 2018 (G-2018-000597).
De beklagcommissie heeft de beklagen ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt - kort samengevat - toegelicht. In de uitspraak van de beklagcommissie wordt onder het kopje ‘A. stukken’ het e-mailbericht van 3 maart 2019 niet genoemd. Noch wordt elders in de uitspraak naar dit e-mailbericht verwezen, waardoor de uitspaak niet in stand kan blijven. Voorts is het schriftelijke verslag niet medegedeeld aan klager hetgeen tot een formele gegrondverklaring had moeten te leiden. Daarnaast is klager van mening dat de beslissing ontoereikend is gemotiveerd door de beklagcommissie en derhalve niet in overeenstemming is met artikel 67 van de Pbw. Bovendien lijkt de beklagcommissie omstandigheden in haar beslissing te betrekken die geen onderdeel zijn van de klachten. Op grond van artikel 5 van de Pbw is het opleggen van een disciplinaire straf voorbehouden aan de directie. Uit het verslag volgt dat de p.i.w.-er reeds alarm heeft geslagen en -met medewerking van diverse collega’s- klager, zonder tussenkomst van de directie, in de ISO heeft geplaatst. Klager ontkent stellig dat hij enig goed van een personeelslid heeft gestolen en is dan ook van mening dat op basis van bovenstaande informatie er niet overgegaan had kunnen worden tot het opleggen van de disciplinaire straf. De directeur persisteert bij zijn eerder ingediende verweerschrift en sluit zich aan bij de uitspraak van de beklagcommissie.

3.         De beoordeling
Voor zover is geklaagd over de procedure bij de beklagcommissie gaat de beroepscommissie hieraan voorbij, nu het beklag in beroep opnieuw ten gronde wordt beoordeeld.

Ten aanzien van het beklag onder a.:
De beroepscommissie volgt de raadsman niet in zijn stelling dat het schriftelijke verslag niet is medegedeeld aan klager. Nu uit de verslaglegging van de gebeurtenis in het schriftelijke verslag blijkt dat het rapport klager is aangezegd, gaat de beroepscommissie ervan uit dat het standaardzinnetje onderaan, op dezelfde pagina van het verslag, waarin staat dat de verslaglegging niet is medegedeeld aan klager, een kennelijke verschrijving is. Met betrekking tot de oplegging van de disciplinaire straf beslist de beroepscommissie als volgt. Naar aanleiding van het aantreffen van een portemonnee van een medewerker in klagers onderbroek, is klager ingesloten. De beroepscommissie gaat ervan uit dat het hier een toepassing van het bepaalde in artikel 24, vierde lid, van de Pbw (bewaardersarrest) betrof. Op grond van deze bepaling is een medewerker bevoegd om een gedetineerde voor ten hoogste vijftien uren in afzondering te plaatsen. De disciplinaire straf zelf is door de directeur opgelegd en is anderhalf uur na insluiting door de medewerkers ingegaan. Het standpunt dat een disciplinaire straf is voorbehouden aan de directie en dat de medewerkers klager dan ook niet zonder tussenkomst van de directeur in afzondering hadden mogen plaatsen kan dan ook niet worden gevolgd.
Het beroep ten aanzien van het beklag onder a. zal dan ook ongegrond worden verklaard.
Ten aanzien van het beklag onder b.:
Klager stelt op 15 juli 2018 ter evaluatie in een afzonderingscel te zijn geplaatst. Klager heeft deze stelling niet nader onderbouwd en nu ook het dossier geen enkele aanwijzing hiervoor bevat, acht de beroepscommissie deze stelling niet aannemelijk geworden. Derhalve zal het beroep ten aanzien van het beklag onder b. ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. J.W. Wabeke en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 5 februari 2020.       

secretaris       voorzitter

Naar boven