Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5235/GV, 27 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:27-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer: R-19/5235/GV

betreft:   [klager]   datum: 27 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.F.M. Ortner, namens  […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 6 november 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken. De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.             De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2.             De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager verzoekt om strafonderbreking, zodat hij samen met zijn partner het verlies van hun te vroeg geboren kind kan verwerken. Het is noodzakelijk dat zij hiertoe in de gelegenheid worden gesteld, nu het verlies van een kind voor een ouder een unieke en ingrijpende gebeurtenis is met een grote emotionele impact. Het kan klager dan ook niet worden tegengeworpen dat het verzoek op dat moment nog niet met de benodigde stukken was onderbouwd. Klager is de (juridische) vader van het kind en de moeder van het kind is zijn levenspartner. Een incidenteel verlof is vanwege de korte maximale duur daarvan ontoereikend. De huisarts heeft zijn partner in verband met een depressie naar een psycholoog doorgestuurd. Ook klager staat inmiddels onder behandeling bij de inrichtingspsycholoog. Indien de beroepscommissie van oordeel is dat de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking zich op dit moment niet langer voordoet, wordt (alsnog) verzocht het beroep gegrond te verklaren, omdat hem kort na de geboorte ten onrechte een strafonderbreking is ontzegd.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Hoewel het overlijden van het kind van klager en zijn partner een verdrietige gebeurtenis is, is de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking voor drie maanden onvoldoende komen vast te staan. Op 1 november 2019 is immers aan klager incidenteel verlof verleend voor een bezoek aan zijn partner in het ziekenhuis en op 8 november 2019 is hem opnieuw onder begeleiding incidenteel verlof toegekend voor het bijwonen van de crematie van zijn overleden kind. Mocht klagers partner in ernstige psychische nood komen te verkeren, dan kan een (nieuw) verzoek om strafonderbreking aan de medisch adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen worden voorgelegd. Indien hij om therapeutische redenen voor strafonderbreking in aanmerking wenst te komen, kan strafonderbreking worden verleend, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht. De advocaat-generaal bij het ressortparket te Den Haag heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. In klagers geval doen zich geen omstandigheden voor zoals genoemd in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling), op grond waarvan het verlenen van strafonderbreking is aangewezen. Uit niets blijkt dat de moeder van het gestorven kind de levenspartner van klager is. Ook staat niet vast dat klager de vader is. Op grond van de feiten waarvoor klager is veroordeeld en zijn justitiële voorgeschiedenis acht het Openbaar Ministerie het recidiverisico in als hoog. In het dossier ontbreekt een door de reclassering uitgevoerde risicotaxatie. Gezien het grote strafrestant, zou het verlenen van strafonderbreking niet alleen tot onbegrip leiden bij de rechter, nabestaanden en de maatschappij in het algemeen, maar ook, mede vanwege de media-aandacht voor klagers strafzaak, tot grote maatschappelijke en politieke onrust. De vrijhedencommissie en het multidisciplinair overleg hebben, onder verwijzing naar het advies van de advocaat-generaal, negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.

3.             De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 21 jaar met aftrek, wegens (poging tot) doodslag, poging tot afpersing en handelen in strijd met de Opiumwet. Aansluitend dient hij een vervangende hechtenis van zestig dagen te ondergaan, in verband met het niet (naar behoren) uitvoeren van een taakstraf. De einddatum van klagers detentie is op dit moment bepaald op 4 juni 2025. In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) is bepaald dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Ingevolge artikel 36, in samenhang met artikel 22 en 23 van de Regeling, kan strafonderbreking worden verleend voor een bezoek aan een in ernstige psychische nood verkerende levenspartner van de gedetineerde, indien een arts deze toestand heeft bevestigd. Op grond van artikel 37 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan. Klager verzoekt om strafonderbreking, zodat hij het overlijden van zijn te vroeg geboren kind samen met zijn partner kan verwerken. Naar het oordeel van de beroepscommissie is de noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking voor drie maanden onvoldoende komen vast te staan. Hierbij is in aanmerking genomen dat aan klager op 1 november 2019 voor de duur van twee uur in verband met de problematische zwangerschap van zijn partner en op 8 november 2019 opnieuw, nu vanwege de crematie van zijn inmiddels overleden kind, incidenteel verlof is verleend. Beide verloven hebben onder begeleiding van de Dienst Vervoer & Ondersteuning plaatsgevonden. Anders dan bij bovengenoemde kortdurende verloven, is begeleiding of bewaking, gelet op het door klager genoemde verlofdoel en de duur van de verzochte strafonderbreking, niet aan de orde. Niet ter discussie staat dat het overlijden van klagers kind een ingrijpende gebeurtenis is met een grote emotionele impact op beide ouders. Ten aanzien van de psychische toestand van klager en zijn partner is evenwel niet gebleken dat is voldaan aan de hierboven genoemde eisen van artikel 36, in samenhang met artikel 22 en 23 van de Regeling, en artikel 37 van de Regeling. De inrichtingsarts noch de medisch adviseur heeft de psychische toestand van klager, respectievelijk zijn partner bevestigd. Gezien het voorgaande kan de beslissing van de Minister, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.             De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 27 januari 2020.

                secretaris               voorzitter

Naar boven