Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5095/GA, 30 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:30-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/5095/GA

Betreft:            [Klager]           datum: 30 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Weldam, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 23 oktober 2019 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen, en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Ter zitting van de beroepscommissie van 20 december 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, zijn klager en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de locatie Scheveningen, gehoord. Klagers raadsman, mr. J.J. Weldam, is niet ter zitting verschenen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 23 oktober 2019, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

2.         De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Nu de second opinion niet van een onafhankelijke psychiater als bedoeld in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw afkomstig is, ontbreekt het aan een tweede psychiatrische verklaring. De second opinion is in het onderhavige geval afkomstig van een psychiater die net als de behandelend psychiater binnen het PPC Scheveningen werkzaam is. Het is aannemelijk dat de tweede psychiater en de behandelend psychiater elkaar kennen en in multidisciplinair verband met elkaar spreken, waarbij niet kan worden uitgesloten dat zij hebben gesproken over de psychische gesteldheid van klager en dat zij elkaar bij afwezigheid vervangen. De beroepscommissie heeft in dat verband eerder overwogen dat in een dergelijk geval geen sprake is van een onafhankelijke psychiater. Ook overwoog de beroepscommissie dat het aanbeveling verdient dat de directeur de aanvraag voor de tweede psychiatrische verklaring bij een psychiater doet die niet werkzaam is binnen hetzelfde PPC als waar de gedetineerde verblijft. Nu een tweede psychiatrische verklaring van een onafhankelijke psychiater ontbreekt, is niet aan de vereisten voor toepassing van een a-dwangbehandeling voldaan. Verder voldoet de bestreden beslissing niet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden en plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van een jaar. Hij zit al ruim drie maanden in voorlopige hechtenis, zodat hij direct in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden geplaatst zodra het vonnis onherroepelijk wordt. Het is dan ook niet zinvol op dit moment in het PPC Scheveningen met een traject a-dwangbehandeling aan te vangen. Daarmee dient te worden gewacht totdat klager in een psychiatrisch ziekenhuis is geplaatst. De dwangbehandeling is bovendien niet noodzakelijk om het vermeende gevaar af te wenden, nu de directeur op 23 oktober 2019 telefonisch aan klagers raadsman heeft bevestigd dat klager zijn medicatie weer innam. Dit betekent dat een minder ingrijpend en effectief alternatief voor een a-dwangbehandeling voorhanden is en dat de bestreden a-dwangbehandeling niet kan worden aangemerkt als een uiterste middel als bedoeld in artikel 46d van de Pbw. Klager heeft ter zitting van de beroepscommissie aangegeven dat het goed met hem gaat. Nadat hij een hartinfarct heeft gehad, is hij gaan sporten. De cardioloog in het ziekenhuis heeft tegen hem gezegd dat de medicatie voor zijn hart zou worden afgebouwd. Vanuit het PPC wordt telkens gevraagd of hij medicatie nodig heeft, maar hij hoeft voor zijn hart geen medicatie meer in te nemen.
De directeur heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De tweede psychiater is werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie en is niet als medewerker bij het PPC Scheveningen in dienst. Deze psychiater komt enkel tijdens nacht-, weekend- en bereikbaarheidsdiensten in het PPC, maar heeft klager in dat kader niet hoeven beoordelen. Hij is niet bij de behandeling of eerdere beoordeling van klager betrokken geweest. De bestreden beslissing voldoet in zoverre aan de wettelijke vereisten. Uit RSJ 26 oktober 2018, R-757, komt naar voren dat artikel 46e, tweede lid, van de Pbw voor het toepassen van een a-dwangbehandeling naast een verklaring van de behandelend psychiater, een verklaring vereist van een psychiater die de gedetineerde kort tevoren heeft bezocht, maar niet bij diens behandeling betrokken is geweest. De beroepscommissie heeft overwogen dat de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten biedt voor het criterium dat de niet bij de behandeling betrokken psychiater niet werkzaam kan zijn bij dezelfde inrichting als die waar de gedetineerde verblijft. De te verwachten korte detentie is bovendien geen argument om niet met dwangmedicatie te starten. Klager heeft de uitspraak in zijn strafzaak op 25 oktober 2019 gehoord en de uitspraak was op het moment dat het onderhavige beroep werd ingesteld, nog niet onherroepelijk. Van plaatsing in een psychiatrische kliniek is op dit moment nog geen sprake. Klager verbleef aanvankelijk in het PPC van het Justitieel Complex Zaanstad en is na enkele dagen naar het PPC Scheveningen overgeplaatst. Vanwege bedreigingen die hij naar anderen uitte, is hij aanvankelijk in de Individuele Begeleiding geplaatst alvorens hij naar de crisisafdeling is overgeplaatst. Aldaar is hij in de Individuele Begeleiding geplaatst, omdat hij een medepatiënt bleef uitschelden, verkapte bedreigingen uitte en vaak aanhoudend schreeuwde. In verband met nachtelijke geluidsoverlast slaapt hij sinds 30 september 2019 in een observatiecel. Hij heeft te kennen gegeven de laatste jaren voortdurend stemmen te horen. Hij is niet te volgen en erg impulsief. Klager is wisselend en ambivalent in zijn motivatie medicatie in te nemen. Hij neemt zijn medicatie weliswaar (soms) zelf in, maar met de a-dwangbehandeling ligt er een dwingend kader onder voor het geval hij weigert zijn medicatie in te nemen. De a-dwangbehandeling dient om de behandeling met anti-psychotische medicatie onafhankelijk van klagers wisselende impulsen te kunnen voortzetten. Hij kan geen enkel depot missen. Het afzien van dwangmedicatie zal hem sterken in zijn wens medicatie te staken en zal zijn toestand doen verslechteren.  

3.         De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 46e in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de stoornis van de geestesvermogens de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
De directeur heeft de beslissing klager te verplichten tot het ondergaan van een a-dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager, tevens uittreksel van klagers behandelingsplan, en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.
De beroepscommissie is in RSJ 26 oktober 2018, R-757, teruggekomen op haar eerdere aanbeveling dat de directeur de aanvraag voor de tweede psychiatrische verklaring doet bij een psychiater die niet werkzaam is binnen hetzelfde PPC als waar de gedetineerde ten aanzien van wie de beslissing tot toepassing van de a-dwangbehandeling wordt genomen, verblijft. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de tweede psychiater minimaal een jaar niet bij de behandeling van de gedetineerde betrokken is geweest.
Nu de tweede psychiater in kwestie heeft verklaard meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken te zijn geweest (en daarvoor heeft getekend), is aan het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw voldaan.
Uit het advies aan de directeur van klagers behandelend psychiater – tevens een samenvatting van het behandelplan – en de tweede psychiatrische beoordeling door een onafhankelijke psychiater komt naar voren dat klager bekend is met paranoïde schizofrenie. Daarnaast heeft hij een stoornis in het gebruik van cannabis en cocaïne, is hij zwakbegaafd en heeft hij een agressieregulatiestoornis. Hij veroorzaakt vanuit de stoornis van zijn geestesvermogens gevaar voor zichzelf en anderen als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder a en b, en tweede lid, onder a, van de Pbw. Het gevaar voor zijn lichamelijke gezondheid (artikel 46a, eerste lid, onder a, van de Pbw) bestaat uit de omstandigheid dat klager weigert de voor hem noodzakelijke somatische medicatie (antistolling, antihypertensivum en cholesterolverlager) in te nemen. Deze medicatie is hem voorgeschreven nadat hij een hartinfarct heeft gehad. Ook het voortdurend in een toestand van boosheid en opwinding verkeren heeft een ongunstige invloed op klagers lichamelijke toestand. Hij heeft eerder tijdens een moment van opwinding een hartinfarct gehad. Het gevaar voor maatschappelijke teloorgang (artikel 46a, eerste lid, onder b, van de Pbw) bestaat uit het feit dat klager, hoewel hij na aanvang van zijn detentie op een niet-crisisafdeling verbleef, vanwege dreigingen en overlast naar groepsgenoten in de Individuele Begeleiding is geplaatst en vervolgens naar een crisisafdeling is overgeplaatst, waar hij vanwege het uitschelden van een medepatiënt opnieuw in de Individuele Begeleiding is geplaatst. Hij slaapt sinds 30 september 2019 in een observatiecel in verband met nachtelijke geluidsoverlast. Hij heeft te kennen gegeven de laatste jaren voortdurend stemmen te horen. Als hij niet met antipsychotica wordt behandeld, zal hij niet meer in een groep kunnen functioneren. Het gevaar voor (fysieke) agressie (artikel 46a, tweede lid, onder a, van de Pbw) bestaat uit de omstandigheid dat klager vanuit zijn paranoïdie dreigementen naar medegedetineerden en zijn behandelend psycholoog uit.   
Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Voldoende aannemelijk is dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt dat zonder een geneeskundige behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Klagers psychotische beleving en vijandigheid kunnen met anti-psychotische medicatie worden behandeld, waarmee voormelde gevaren kunnen worden afgewend. Antipsychotica zijn in het verleden effectief gebleken en zonder dwangmedicatie kan, gezien klagers wisselende inzichten en therapietrouw, geen consistent resultaat worden bereikt. De beslissing van de directeur om bij klager een a-dwangbehandeling toe te passen kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr. M. Keppels, leden, in tegenwoordigheid van Y.L.F. Schuren, secretaris, op 30 januari 2020.            secretaris        voorzitter

Naar boven