Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5044/GB, 27 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:27-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/5044/GB

Betreft:            […]       datum: 27 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. W.B. Lisi, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 16 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister) en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel, ongegrond verklaard.

2.         De feiten
Klager is sinds 30 september 2011 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de p.i. Nieuwegein.

3.         De standpunten
3.1.      Klager heeft het beroep als volgt toegelicht. Klager is sinds 17 juni 2019 met zijn casemanager bezig geweest om overgeplaatst te kunnen worden. Het Openbaar Ministerie (OM) wilde niet dat klager naar de locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard zou worden overgeplaatst, vanwege een andere gedetineerde die daar verblijft. Daarom heeft klager gevraagd of hij naar de p.i. Krimpen aan den IJssel kon worden overgeplaatst. Het OM had daartegen geen bezwaar. Het multidisciplinair overleg (MDO) adviseerde ook positief. De verlofcommissie (VC) adviseerde echter negatief, omdat klager bekend is met middelengebruik. Omdat de VC negatief adviseerde, heeft klager tegen zijn casemanager gezegd dat hij vooralsnog absoluut geen overplaatsingsverzoek wilde indienen. Hij wilde eerst een negatieve urinecontrole genereren, zodat hij daarna alsnog een overplaatsingsverzoek met positieve adviezen zou kunnen indienen. Nu de Minister het overplaatsingsverzoek heeft behandeld, kan klager zes maanden geen nieuw verzoek indienen. De casemanager heeft het verzoek echter alsnog ingediend en wel met het adres van een overleden vriendin van klager als verlofadres. Klager is niet op de hoogte gesteld van de afwijzende beslissing en kon daartegen dan ook niet in beroep gaan. De casemanager vertelde hem pas op 1 oktober 2019 dat het verzoek was afgewezen. Volgens de casemanager had de directie het verzoek echter ingetrokken, dus had de Minister geen beslissing mogen nemen. De moeder van klagers kinderen is psycholoog bij de GGZ Midden-Nederland en werkt voor de rechtbank en de reclassering. De kans is groot dat zij in de p.i. Nieuwegein gedetineerden tegenkomt die cliënt zijn geweest of nog zullen worden. Het is voor haar daarom onwenselijk en onveilig om klager in de p.i. Nieuwegein te bezoeken. Sinds klager in Nieuwegein gedetineerd is, heeft hij zijn gezin nog maar een enkele keer gezien. Daarvoor zag hij zijn kinderen veel vaker. Klager heeft direct aangegeven dat zijn plaatsing in de p.i. Nieuwegein problemen zou opleveren, maar toen werd hem verteld dat hij na zes maanden een verzoek kon indienen. Hij verblijft in het plusplusregime en heeft al twee certificaten en een diploma gehaald.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Een beslissing wordt normaal zo snel mogelijk uitgereikt. Het kan de Minister niet worden verweten dat klager de beslissing van 30 augustus 2019 pas op 1 oktober 2019 heeft gekregen. Bezoekproblemen zijn inherent aan het ondergaan van detentie. Klager ontvangt bezoek van zijn kinderen en hun moeder. Hij heeft niet onderbouwd dat zij psycholoog is en dus (ex-)cliënten kan tegenkomen in de p.i. Nieuwegein. Het is in dat geval bovendien niet ondenkbaar dat zij in de p.i. Krimpen aan den IJssel ook (ex-)cliënten zou tegenkomen.

4.      De beoordeling
4.1.      Klager heeft verzocht om overplaatsing naar de p.i. Krimpen aan den IJssel, omdat hij daar gemakkelijker bezoek kan ontvangen van zijn kinderen. In de p.i. Nieuwegein is dat volgens hem voornamelijk een probleem, omdat de moeder van zijn kinderen daar gedetineerden kan tegenkomen die haar cliënten zijn geweest of nog worden.
4.2.      In deze procedure is een en ander onjuist verlopen. Zo had klager zijn verzoek willen intrekken, maar is dat kennelijk niet gelukt, en heeft de Minister een beslissing op bezwaar genomen, terwijl tegen de afwijzing van 30 augustus 2019 rechtstreeks beroep openstond bij de beroepscommissie. Uit klagers beroepschrift begrijpt de beroepscommissie echter dat hij nog steeds graag overgeplaatst wil worden naar de p.i. Krimpen aan den IJssel. De reden dat hij dit verzoek had willen intrekken – een negatief advies van de VC – speelt geen rol van betekenis, nu de VC inmiddels positief heeft geadviseerd en het negatieve advies ook niet de reden is geweest dat klagers verzoek is afgewezen. De beroepscommissie zal de afwijzing van klagers verzoek daarom inhoudelijk beoordelen.
4.3.      Klager heeft een emailbericht van de moeder van zijn kinderen ingebracht, waarin zij verklaart dat zij werkzaam is als psychologe in een grote GGZ-instelling in Utrecht. Zij werkt met ex-gedetineerden en loopt het risico om, bij het bezoeken van klager, cliënten en toekomstige cliënten tegen te komen. De beroepscommissie overweegt dat het wegens de professie van de moeder van klagers kinderen onwenselijk is dat zij klager dient te bezoeken in een inrichting, die valt binnen de GGZ-regio waarvoor zij werkt. De beroepscommissie begrijpt voorts dat het voor haar onwenselijk is om aldaar met haar kinderen mogelijk (ex-)cliënten te ontmoeten. Gelet op de aard van haar beroep, moet daar – indien mogelijk – redelijkerwijs rekening mee worden gehouden. Het MDO en de VC adviseren positief en het OM heeft geen bezwaar. De Minister heeft niets aangevoerd wat zich verzet tegen klagers overplaatsing naar (bijvoorbeeld) de p.i. Krimpen aan den IJssel.
4.4.      Gelet op voornoemde omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, moet de bestreden beslissing als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de bestreden beslissing en de beslissing van 30 augustus 2019 vernietigen en de Minister opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Nu klager van 30 augustus 2019 tot twee weken na deze uitspraak ten onrechte in de p.i. Nieuwegein heeft verbleven, zal de beroepscommissie hem een tegemoetkoming toekennen van € 125,=.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing en de beslissing van 30 augustus 2019. Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 125,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 27 januari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven