nummer: R-19/4768/GV
betreft: [klager] datum: 27 januari 2020
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.S. Boonstra, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 16 september 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep – voor zover relevant – als volgt toegelicht.
Hoewel de directeur bekend is met klagers situatie en daarom positief over de verlofaanvraag heeft geadviseerd, heeft de Minister het verzoek om algemeen verlof afgewezen. Naast het feit dat de aan de afwijzende beslissing van de Minister ten grondslag liggende adviezen inmiddels zijn gedateerd, is het onbegrijpelijk dat het recidiverisico niet kan worden ingeschat. Aangezien klager van meet af aan zijn medewerking heeft verleend aan onderzoeken naar zijn verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek, zou op basis hiervan van eventuele risico’s een inschatting moeten kunnen worden gemaakt. Sinds zijn aanhouding heeft klager zijn leven in positieve zin veranderd en heeft hij in de inrichting psychische hulp ontvangen. Hij gebruikt al ruim een jaar geen drugs en zal zich bij Stichting De Hoop als ervaringsdeskundige gaan inzetten. Deze omstandigheden zijn relevant voor de inschatting van risico’s en laten zien dat er stappen zijn gezet om zijn problematiek in te beperken.
De reclassering heeft het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden ingeschat als laag. In dit verband geldt dat klager zich bereid heeft verklaard overal aan mee te werken, waaronder een klinische behandeling in het kader van de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk gedeelte van zijn straf. Ook nu al vindt vanuit de inrichting behandeling van zijn verslavings- en persoonlijkheidsproblematiek plaats. Het standpunt van de Minister dat het verlenen van verlof voorafgaand aan enige vorm van behandeling onverantwoord is, is daarom onbegrijpelijk en feitelijk onjuist. Daarnaast is het reclasseringsadvies van 19 juli 2019 opgesteld ten behoeve van de keuze voor het juiste – klinische of ambulante – behandeltraject. De conclusies van de reclassering over eventueel aanwezige risico’s hebben dan ook geen betrekking op de vraag of klager zestig uur bij zijn familie op bezoek kan gaan. Er doen zich geen omstandigheden voor die een afwijzing van de verlofaanvraag rechtvaardigen, zodat de vereiste belangenafweging in het voordeel van klager dient uit te vallen. Op 20 oktober 2019 is een risicotaxatie en een delictanalyse uitgevoerd, die uitsluitsel geven over het al dan niet bestaan van risico’s. Klager verzoekt een tegemoetkoming.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Hoewel het is te prijzen dat klager zich inzet voor een delictvrije toekomst, doet dat niet af aan de aanwezige risico’s. Uit het reclasseringsadvies van 19 juli 2019 volgt dat, vanwege het feit dat een aanvullend psychologisch onderzoek ontbreekt, geen uitspraak kan worden gedaan over de wenselijkheid van een klinische of ambulante behandeling. Ook kan de reclassering geen uitsluitsel geven over de vraag of klager in staat is zijn leven delictvrij voort te zetten, wanneer hij bij zijn ouders woont. Het is dan ook niet duidelijk wat klagers huidige houding betekent voor de door de rechtbank opgelegde bijzondere voorwaarden in het kader van de voorwaardelijk opgelegde straf. Het standpunt van de reclassering dat er vanuit een behandelsetting naar detentiefasering dient te worden toegewerkt, wordt door de Minister onderschreven.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De vrijhedencommissie van de penitentiaire inrichting Krimpen aan den IJssel heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Het multidisciplinair overleg (mdo) heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, onder de voorwaarden van een locatiegebod en een locatieverbod. Het Openbaar Ministerie heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Zolang geen stappen zijn gezet om de aan klagers problematiek verbonden risico’s in te perken, is elk vorm van verlofverlening onverantwoord. De slachtoffers van de door klager gepleegde delicten en hun omgeving kunnen het verlenen van vrijheden als onbegrijpelijk ervaren. De politie heeft het verlofadres geverifieerd en in orde bevonden.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, wegens – kort gezegd – poging tot doodslag, bedreiging en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Aansluitend dient hij een gevangenisstraf van negentig dagen te ondergaan, in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf. De einddatum van zijn detentie is op dit moment bepaald op 29 april 2020.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers tweede verlofaanvraag.
Vooropgesteld dient te worden dat bij verzoeken tot algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het individuele belang van de gedetineerde om zich tijdig en goed te kunnen voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij en anderzijds het algemeen belang van – onder meer – de orde, rust en veiligheid in de samenleving en een ongestoorde tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf.
Bij het voorwaardelijke gedeelte van de aan klager opgelegde straf heeft de rechtbank een aantal bijzondere voorwaarden gesteld, waaronder de verplichting tot een klinische behandeling, met aansluitend de verplichting tot ambulante behandeling en begeleid wonen of maatschappelijke opvang. Hiertoe hadden het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie en de reclassering op 17 augustus 2018 respectievelijk 23 augustus 2018 geadviseerd, in verband met de bij klager geconstateerde PTSS en persoonlijkheidsstoornis met antisociale- en narcistische trekken, zijn schuldenproblematiek, gebrek aan huisvesting en drugsverslaving.
Op 19 juli 2019 heeft de reclassering opnieuw advies uitgebracht, waarbij in het bijzonder is ingegaan op de vraag wat de tijdens de detentie ingezette positieve ontwikkeling van klager betekent voor de eerder gestelde noodzaak voor een klinische behandeling. De reclassering heeft een inschatting gemaakt van het recidiverisico, het risico op het zich onttrekken aan voorwaarden en het risico op het letselschade en heeft deze ingeschat als gemiddeld. Hierbij is opgemerkt dat de hierboven genoemde zorgen over klagers emotioneel welzijn, de gestelde verslavingsproblematiek en zijn sociaal-maatschappelijk functioneren (nog steeds) worden onderschreven. Er is nog niet met een behandeltraject gestart en er zijn geen aanwijzingen dat de gestelde diagnostiek niet langer van toepassing is. Uit het dossier blijkt dat klagers motivatie voor een delictvrije toekomst ook in de inrichting is opgemerkt. Op 10 september 2019 is opgetekend dat hij bij de inrichtingspsycholoog een hulpvraag voor een klinische behandeling heeft geformuleerd. Het mdo geeft te kennen dat hij meewerkt aan een delictanalyse en risicotaxatie ten behoeve van een klinische plaatsing in een verslavingskliniek.Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de Minister klagers verzoek om algemeen verlof – bij deze stand van zaken –in redelijkheid kunnen afwijzen. De bij klager geconstateerde problematiek en de daaraan verbonden risico’s vormden ten tijde van de bestreden beslissing een contra-indicatie voor verlofverlening en rechtvaardigen, ondanks de positieve adviezen van de vrijhedencommissie en het mdo, een afwijzing van de verlofaanvraag. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.A.M. de Wit, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Bikker, secretaris, op 27 januari 2020
secretaris voorzitter