Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4023/GA, 23 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:23-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/4023/GA

betreft:            [Klager]           datum: 23 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. D.W.H.M. Wolters, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 7 juni 2019 van de beklagcommissie bij de locatie Sittard, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 11 oktober 2019, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, is de raadsman van klager, mr. D.W.H.M. Wolters, gehoord. Voorts is gehoord […], juridisch medewerker bij de locatie Sittard. Klager heeft afstand gedaan van zijn aanwezigheidsrecht en is om die reden niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 16 januari 2019, vanwege ernstige fysieke geweldpleging tegen een personeelslid (G-2019-000062).
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2.         De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. Het beroep ziet niet op de formele gegrondverklaring. Het beroep ziet op de overweging van de beklagcommissie dat aan klager geen financiële tegemoetkoming zal worden toegekend nu vanwege klagers gedrag in redelijkheid een disciplinaire straf opgelegd kon worden. Met deze overweging beoordeelt de beklagcommissie de zaak toch inhoudelijk. Klager meent dat hij ten onrechte is bestraft. Klager is weliswaar boos geworden, maar blijft erbij dat hij niet de intentie had om de medewerker van de p.i. te slaan. Er zou aangifte gedaan zijn tegen klager, maar daar heeft hij nooit meer wat over gehoord. Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht. De oorzaak van het incident is gelegen in de omstandigheid dat klager de huisregels heeft overtreden. Klager had te veel brood meegenomen naar de arbeid, terwijl volgens de huisregels een gedetineerde slechts twee broodjes of iets soortgelijks mag meenemen. Toen klager hierop werd aangesproken, heeft hij de werkmeester geslagen. De juridisch medewerker heeft ter zitting meegedeeld dat zij over de gang liep net nadat het incident had plaatsgevonden. Zij zag de werkmeester toen afgevoerd worden naar de medische dienst door twee collega’s die hem aan de arm hadden genomen. Iemand anders droeg zijn bril, die was namelijk van zijn hoofd geslagen. De werkmeester had een heel dik oog. Haar inschatting was dat hij er op dat moment slecht aan toe was. De juridisch medewerker heeft hieraan toegevoegd dat zij geen enkele reden heeft om te twijfelen aan wat over dit incident is opgenomen in het dossier. De straf is opgelegd door het hoofd van de veiligheid. Hij doet dit al jaren.

3.         De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat de klacht van klager door de beklagcommissie gegrond is verklaard, nu de straf niet door de directeur, maar door het hoofd van de veiligheid is opgelegd. De raadsman heeft zich gerefereerd aan dit oordeel. Het beroep is beperkt tot het niet toekennen door de beklagcommissie van een financiële tegemoetkoming aan klager. De beroepscommissie zal gelet op deze beperking van het beroep beoordelen of aan klager een tegemoetkoming zal worden toegekend. Bij het beoordelen of aan klager een financiële tegemoetkoming moet worden toegekend, zal de beroepscommissie acht slaan op de feitelijke situatie en op basis daarvan beoordelen of in redelijkheid aan klager een financiële tegemoetkoming moet worden toegekend. Ter zitting is namens de directeur meegedeeld dat de werkmeester, ten gevolge van het gebruikte geweld door klager, ernstig gewond is geraakt. Deze gevolgen zijn door of namens klager niet weersproken. Dat de armbeweging van klager het gevolg was van een duw om zijn evenwicht onder controle te houden, acht de beroepscommissie niet aannemelijk. Onder deze omstandigheden ziet de beroepscommissie geen reden aan klager een financiële tegemoetkoming toe te kennen. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, met verbetering van gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. M. Keppels en mr. J.W. Wabeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris, op 23 januari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven