Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/4451/GM, 16 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 nummer:         R-19/4451/GM

betreft:            [Klager]           datum: 16 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.N.R. Maenen, namens [Klager], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 2 juli 2019 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid.
Ter zitting van de beroepscommissie van 5 november 2019, gehouden in de p.i. Vught, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen. De inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Het derde lid van de beroepscommissie, drs. P.J.M. van Puffelen, kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het besprokene ter zitting. De voorzitter heeft dit ter zitting meegedeeld.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 6 mei 2019, betreft het verergeren van de wond aan klagers voet omdat hij te laat is doorgestuurd voor specialistische behandeling.

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt – kort en zakelijk weergegeven – toegelicht. Bij binnenkomst in de p.i. Vught was klagers wondje aan zijn rechterenkel zo goed als dicht. In de p.i. Vught is de wond juist telkens groter geworden. Klager heeft tot aan de dag van vandaag nog steeds last van zijn klachten. Hij heeft, ondanks dat hij hiervoor medicatie slikt, iedere dag pijn aan zijn enkel. Klager loopt al zes maanden op aangepaste zolen. Vanwege deze aangepaste zolen loopt hij scheef en krijgt hij daardoor last van zijn schouder en pijn in zijn rug. Pas na vier maanden en drie weken heeft klager uiteindelijk adequate zorg gekregen. In die tussenliggende periode is vrijwel niets met de klachten van klager gedaan, behalve dat hij een pleister heeft gekregen van de arts en een gesprek heeft gevoerd met de orthopeed. Er wordt niet goed naar klager geluisterd. Klager ontkent dat hij een aandeel heeft gehad in zijn vertraagde en ontoereikende behandeling door de medische dienst. Klager heeft juist telkens aangegeven dat hij geholpen wil worden. Er is beroep ingesteld tegen het verzoek om bemiddeling, omdat daarin allerlei dingen zijn opgenoemd waar klager zich niet in kan vinden. Pas in de reactie op het beroepschrift is excuus aangeboden door de huisarts D. over de gang van zaken.De inrichtingsarts heeft schriftelijk het volgende standpunt – kort en zakelijk weergegeven – ingenomen. De behandeling van klagers voet heeft inderdaad wat lang op zich laten wachten. Klager is meewerkend geweest bij het opvragen van medische informatie. De arts heeft zijn excuus aangeboden omdat klager inderdaad iets eerder doorverwezen had kunnen worden naar het ziekenhuis. De arts heeft zijn uiterste best gedaan de juiste zorg voor klager te regelen (pedicure, orthopedische schoenen), maar de arts is hierbij afhankelijk van andere partijen en in de praktijk kost dit vaak tijd. Er is altijd aandacht geweest voor klager en er is altijd sprake geweest van regelmatige controles. Dat klager nog steeds last van zijn voet heeft komt door de afwijkende stand van de enkel en voet die al bestond voor het ontstaan van de wond.

3.         De beoordeling
De beroepscommissie stelt op basis van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken, het navolgende vast. In november 2018 is klager met een wond aan zijn voet – die zo goed als dicht was – binnengekomen in de p.i. Vught. Voor zijn voet was hij onder behandeling bij een orthopedisch chirurg in het Amstellandziekenhuis. De informatie met betrekking tot deze behandeling is 28 november 2018 opgevraagd en uiteindelijk 24 december 2018 bij de medische dienst binnengekomen. Ondanks dat klager zijn medewerking heeft verleend in het opvragen van medische informatie, heeft het bijna een maand geduurd voordat de informatie er daadwerkelijk was. Uit deze informatie bleek dat de orthopedisch chirurg heeft geconcludeerd dat sprake is van “Varus BSG arthrose, vooral instabiliteit, geen pijn vanuit zenuwschade.” Volgens de informatie van de orthopedisch chirurg was als mogelijke behandeling een operatie (lateraliserende calc osteotomie) besproken , maar in eerste instantie een inlay met laterale steun geadviseerd en eventueel orthopedische schoenen. Het doel van de inrichtingsarts was om de wond dicht te krijgen. De pedicure is halverwege december 2018 ingeschakeld omdat de wond van klager steeds groter werd en er sprake was van eeltvorming. Begin januari 2019 zijn er voor klager nieuwe zooltjes aangevraagd, omdat de oude niet meer bleken te passen. Klager wilde evenwel geen nieuwe zooltjes, maar de arts heeft hem toch kunnen overtuigen. Het in gereedheid brengen van deze zooltjes heeft enige tijd geduurd. In de tussentijd verslechterde de wond aan klagers voet, maar klager is nog wel door zowel de arts als de verpleegkundige gezien. In maart 2019 is besloten dat klager moest worden verwezen naar een wondpolikliniek, nu de wond groter was geworden en deze niet spontaan dicht zou gaan.
De beroepscommissie is – gelet op het voorgaande in samenhang en in onderling verband bezien – van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts – ondanks diens inspanningen – moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft het te lang geduurd alvorens klager daadwerkelijk is doorgestuurd naar de specialist. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond.

Zij bepaalt de aan klager ten laste van de p.i. Vught toekomende tegemoetkoming op € 50,=

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Groot, secretaris op 16 januari 2020.             

                        secretaris                                                       voorzitter

Naar boven