Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5014/GM, 9 april 2020, beroep
Uitspraakdatum:09-04-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5014/GM            

          

Betreft [Klager]            Datum 9 april 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van de Penitentiaire Inrichting Vught. Klager beklaagt zich erover dat zijn medicatie ten onrechte is stopgezet.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

 

2. De ontvankelijkheid

Op grond van artikel 30, tweede lid, van de Penitentiaire maatregel (PM), dient het beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de mededeling van de medisch adviseur te worden ingediend.

De mededeling van de medisch adviseur is gedateerd 29 september 2019. Klagers beroepschrift is gedateerd 14 oktober 2019 en op 21 oktober 2019 op het secretariaat van de Raad ontvangen. Klager is bij brief van 24 februari 2020 verzocht toe te lichten wanneer hij het bemiddelingsverslag heeft ontvangen. Klager heeft daarop niet gereageerd.

De beroepscommissie stelt vast dat, gelet op deze gang van zaken, klager niet tijdig beroep heeft ingesteld.

Hoewel de PM daarin niet uitdrukkelijk voorziet, behoort naar het oordeel van de beroepscommissie ook in een procedure als deze de mogelijkheid te bestaan om ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet ontvankelijkverklaring achterwege te laten, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de klager in verzuim is geweest. Daarbij zij opgemerkt dat bij een beroep als bedoeld in artikel 72 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) maar ook bij een beroep als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), wel in toetsing van verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding is voorzien (zie respectievelijk artikel 73, tweede lid, van de Pbw en artikel 67, vijfde lid, in verbinding met artikel 58, vijfde lid, van de Bvt). (Vgl. ten aanzien van een beroep ingesteld op grond van artikel 69, eerste lid, van de Pbw, RSJ 31 januari 2020, R-19/4059/GA.)

De beroepscommissie ziet in de wetsgeschiedenis geen aanwijzing dat de wetgever bewust niet heeft willen voorzien in de mogelijkheid om bij een te laat ingediend beroepschrift als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de PM te toetsen of de indiener redelijkerwijs niet in verzuim is geweest.

Als in toekomstige gevallen een beroep op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding wordt gedaan, zal de beroepscommissie dat inhoudelijk beoordelen.

De beroepscommissie zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die aanleiding kunnen geven voor het oordeel dat klager bij het door hem na afloop van de beroepstermijn ingediende beroepschrift redelijkerwijs niet in verzuim is.

Beslist wordt daarom als volgt.

 

3. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep.

 

Deze uitspraak is op 9 april 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uitmr. drs. N.C. Lookeren Campagne, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

 

      

secretaris        voorzitte

Naar boven