Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/3742/GM, 16 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-19/3742/GM

betreft:            [klager]            datum: 16 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J. Schepers, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de penitentiaire inrichting (PI) Leeuwarden, alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 10 mei 2019 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. De beroepscommissie heeft de inrichtingsarts verbonden aan de PI Leeuwarden in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. J. Schepers, om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1.         De inhoud van het beroep
De klacht, gedateerd 25 maart 2019 en gevoegd bij het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 17 april 2019, houdt in dat de inrichtingsarts in die zin nalatig is geweest dat hij aan klager niet de juiste medicatie voor zijn lichamelijke klachten heeft voorgeschreven en dat hij hem niet voor onderzoek heeft verwezen naar de dermatoloog en reumatoloog van het UMCG.

2.         De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. Klager klaagt over het niet voorschrijven van medicinale cannabis en zijn plaatsing in een meerpersoonscel (MPC) terwijl dit contra-geïndiceerd is gelet op zijn somatische problematiek en PTSS.
Klager ondervond in de PI Leeuwarden grote problemen in verband met zijn gezondheidsklachten. Het kost klager grote moeite om de juiste medische zorg te krijgen. Daarnaast worden zijn klachten niet correct door de medische dienst gewaardeerd. Doordat klager lijdt aan een ernstige vorm van psoriasis en PTSS is hij niet in staat arbeid te verrichten. De stress van de geschillen met de inrichting en de medische dienst verergert de klachten. Zijn gezondheid wordt hierdoor benadeeld. Er wordt te eenvoudig geoordeeld dat er sprake is van een communicatieprobleem dat geheel en al te wijten is aan klager. Beide partijen dienen hun communicatie aan te passen, zeker nu een van die partijen een professionele beroepsbeoefenaar is. Die communicatieproblemen zijn niet nieuw en deden zich ook voor tijdens een eerdere detentie in 2018. Klager verwijst naar de uitspraak RSJ 24 augustus 2019, R-818. Opvallend is dat de problemen met de medische dienst zich niet meer voordeden toen klager in oktober 2018 werd overgeplaatst naar de PI Esserheem. Toen klager weer gedetineerd raakte en in maart 2019 wederom werd geplaatst in de PI Leeuwarden begonnen de problemen opnieuw. Klager is tijdens zijn verblijf in de isoleercel niet voorzien van adequate medische zorg. Hij kreeg zijn medicatie, waaronder zijn medicinale zalf voor zijn huidaandoening, niet verstrekt. Hierdoor is de toestand van zijn huid in korte tijd aanzienlijk verslechterd. Hij ondervindt hiervan ongemak en het vergroot de kans op ontstekingen. Klager wordt onnodig tegengewerkt door de inrichtingsarts.
De inrichtingsarts heeft voor een reactie op de klacht naar het medisch dossier verwezen.

3.         De beoordeling
Uit de stukken, waaronder het medisch dossier, blijkt dat klager op 11 maart 2019 is binnengekomen in de PI Leeuwarden. Klager lijdt aan psoriaris. Tijdens de intake is gebleken dat klager een grote zorgvraag heeft. Klager heeft verteld dat hij in het UMCG wordt gezien door de dermatoloog, reumatoloog, plastisch chirurg, traumatoloog en de psychiater, van wie hij medicinale wiet krijgt voorgeschreven. Klager gebruikt in verband met zijn huidklachten grote hoeveelheden zalf en heeft specifieke wensen over bepaalde medicatie. Ook heeft klager duidelijk gemaakt dat hij vanwege zijn klachten niet op een meerpersoonscel geplaatst kan worden. Naar aanleiding van de intake is klager op het spreekuur van de huisarts gezet en is hij verwezen naar het psycho medisch overleg.
Het is de beroepscommissie opgevallen dat klager wisselend is in het verlenen van toestemming aan de medische dienst voor het opvragen van informatie bij specialisten van het UMCG. Klager heeft bijvoorbeeld op 15 maart 2019 toestemming gegeven informatie op te vragen bij de apotheek van het UMCG, maar blijkens de aantekening in het medisch dossier bij 21 maart 2019 heeft hij geen toestemming gegeven om informatie op te vragen bij de dermatoloog. Later, op 25 maart 2019, bleek hij alsnog toestemming te hebben gegeven en is alsnog contact gelegd met de dermatoloog.
Ook staat in het medisch dossier vermeld dat klager wisselend is in zijn wens om te worden gezien door de inrichtingsarts en de verpleegkundige. Zo heeft klager geweigerd op 4 april 2019 de arts te spreken toen hij in de isoleercel was geplaatst. Op 8 en 9 april 2019 heeft klager de verpleegkundige en de arts evenmin willen zien. Uit het medisch dossier komt verder naar voren dat klager de voorgeschreven zalf in veel te grote hoeveelheden gebruikt. Zijn gebruik is niet conform het door de dermatoloog en apotheek voorgeschreven afbouwschema. Het medisch dossier vermeldt ook verschillende momenten waarop de medische dienst (tevergeefs) heeft geprobeerd het verkeerde gebruik van de zalf met klager te bespreken. Toen bleek dat klager een vervolgafspraak bij de dermatoloog had, is hij door de medische dienst naar het UMCG verwezen.
De beroepscommissie is van oordeel dat, het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien, het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Er is adequaat gereageerd op de zorgvraag van klager. Klager is zeer frequent gezien door de medische dienst. Naar het oordeel van de beroepscommissie is er géén grond voor de standpunten dat klager door de inrichtingsarts is tegengewerkt of dat het door de medische dienst gegeven advies niet adequaat was. Wat in beroep verder nog naar voren is gebracht kan ook niet tot de conclusie leiden dat de inrichtingsarts nalatig is geweest bij de aan klager verleende zorg, waarbij in het bijzonder van belang is dat klager door de inrichtingsarts is verwezen naar de medisch specialist in het UMCG en dat niet is gebleken dat aan klager noodzakelijke medicatie is onthouden.
Uit het medisch dossier wordt duidelijk dat de relatie tussen de medische dienst en klager in korte tijd is verslechterd. Maar niet aannemelijk is geworden dat de inrichtingsarts daarvan een verwijt valt te maken. Mede daarom betekent de verstoorde communicatie nog niet dat het medisch handelen van de inrichtingsarts onzorgvuldig is geweest.

Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. K.M.P.A.M. Habryka en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 16 januari 2020.

                        secretaris                                                       voorzitter

Naar boven