Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2668/GB, 14 januari 2004, beroep
Uitspraakdatum:14-01-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03\2668\GB

betreft: [klager] datum: 15 januari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 19 november 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.R.Bordewijk, namens

[...], geboren op [1974], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 november 2003 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Klagers raadsman mr. S.R. Bordewijk is op 19 december 2003 door een lid van de Raad gehoord. Klager heeft bij die gelegenheid geen gebruik gemaakt van zijn recht om te worden gehoord.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft beslist tot verlenging van klagers verblijf als afgestrafte in de extra beveiligde inrichtingen (EBI) Nieuw Vosseveld te Vught.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 25 april 2000 gedetineerd. Op 9 oktober 2001 is klager geplaatst in het huis van bewaring (h.v.b.) van de EBI. Op 22 mei 2003 werd klager geplaatst in de locatie Het Veer te Amsterdam. Op 15 juli 2003 is klagergeplaatst in de gevangenis van de EBI.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van 20 jaar met aftrek wegens het begaan van misdrijven strafbaar gesteld in de artikelen 282, 287, 288 en 289 van het Wetboek van Strafrecht alsmede een gevangenisstraf van zes jaar wegenshet begaan van de misdrijven strafbaar gesteld in de artikelen 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 18 augustus 2017.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep tegen de beslissing zijn verblijf in de EBI te verlengen als volgt - zakelijk weergegeven - toegelicht.
Door klager wordt ontkend dat hij vluchtgevaarlijk is. Klager heeft inderdaad éénmaal een ontvluchtingspoging ondernomen maar dit mag hem niet tot in lengte van jaren worden nagedragen. Van de gevangenisstraf van zes jaar zal, nuhem terzake van beide veroordelingen maximaal twintig jaar opgelegd had mogen worden, gratie worden aangevraagd. Klager heeft behoefte aan zorg. Het maatschappelijk belang vereist niet een verlenging van klagers verblijf in de EBI.De geestelijke achteruitgang van klager dient te worden voorkomen.

Klagers raadsman heeft hier – zakelijk weergegeven – nog het volgende aan toegevoegd. In de thans nog lopende strafzaak heeft klager een schuldigverklaring zonder toepassing van straf of maatregel opgelegd gekregen. Tegen dieuitspraak is cassatie ingesteld door het Openbaar Ministerie. De verwachting is evenwel dat de Hoge Raad het cassatieberoep zal verwerpen. Dit betekent dat klager nu nog twee gevangenisstraffen heeft staan; één van twintig en éénvan zes jaar. De argumenten om klagers verblijf in de extra beveiligde inrichting met zes maanden te verlengen is genomen op basis van oude feiten. Klager is echter veranderd. Hij heeft zich in gunstige zin ontwikkeld. Ook is delevenslange gevangenisstraf komen te vervallen. Er was kennelijk een discussie over de vraag of het EBI-verblijf moest worden verlengd. Daarbij heeft het laatste gesprek dat de inrichtingspsycholoog heeft getracht te voeren metklager, kennelijk de doorslag gegeven. Klager heeft toen niet aan een dergelijk gesprek willen meewerken en dat is tegen hem gebruikt. Daarbij had echter moeten worden meegewogen dat de behandeling van klagers hoger beroep vlakdaarna zou plaatsvinden. Klager was daarom bang dat zijn uitspraken in hoger beroep tegen hem zouden worden gebruikt. Om die reden heeft hij niet willen meewerken aan het gesprek met de psycholoog.

3.2. De directeur van de EBI adviseert klagers verblijf in de EBI niet te verlengen en klager, gelet op zijn in de EBI vertoonde gedrag, op de forensische behandelafdeling (FOBA) van de locatie Het Veer te plaatsen. De directeurmerkt daarbij nog op dat klager na het opstellen van het selectieadvies heeft aangegeven geen contact meer te willen hebben met medewerkers van het bureau selectie- en detentiebegeleiding (BSD), de selectiefunctionaris of met depsycholoog van het Penitentiair Selectie Centrum.

3.3. In het selectieadvies van het Penitentiair Selectie Centrum (PSC) wordt vermeld dat de psycholoog middels het BSD aan klager heeft gevraagd of hij bereid was tot een gesprek met als doel het gedragdeskundig rapporteren aan deSelectie Advies Commissie EBI over zijn actuele psychische toestand. Klager stemde daar aanvankelijk in toe. Een dag voor het geplande gesprek gaf klager aan niet met de psycholoog te willen spreken. Omdat de psycholoog op datmoment in de EBI aanwezig was, is besloten alsnog te proberen een gesprek met klager te voeren. Klager weigerde het gesprek aan te gaan. Gelet op hetgeen over klager over de laatste periode bekend is en op de korte impressie tijdenshet hiervoor genoemde bezoek, is de psycholoog van oordeel dat klager feitelijk iemand is die thuis hoort op een zorgafdeling. Indien wordt besloten tot uitplaatsing van klager, dient zorgvuldige overweging te volgen met betrekkingtot de zorgsetting waarin klager wordt geplaatst. De psycholoog denkt daarbij aan plaatsing op een Bijzondere Individuele Behandelafdeling (BIBA).

3.4. Klager heeft geweigerd met de selectiefunctionaris te spreken over het voorstel tot verlenging van klagers verblijf in de EBI.

3.5.
De selectiefunctionaris heeft -onder verwijzing van zijn brief d.d. 19 september 2001- het volgende bericht.
Klager moet worden gekwalificeerd als extreem vluchtgevaarlijk, waarbij hij in staat is gebleken om, al dan niet met hulp van buitenaf/”binnen”, voornemens tot ontvluchting te organiseren, waarbij hij niet zou schromen zéér grofgeweld te gebruiken. De selectiefunctionaris verwijst daarbij naar eerdere brieven d.d. 4 september 2001, 26 november 2001, 21 mei 2002, 18 november 2002 en 21 mei 2003. Klager is veroordeeld wegens zeer ernstige, ook gewelddadige,delictplegingen tot lange gevangenisstraffen van twintig en zes jaar. Daarnaast is er sprake van een door het Openbaar Ministerie geëiste levenslange gevangenisstraf. Klager is terzake van dat feit schuldig verklaard maar hem is,gelet op de duur van de reeds opgelegde gevangenisstraffen, daarbij geen straf of maatregel opgelegd. Deze veroordeling is nog niet onherroepelijk. Het Openbaar Ministerie heeft daartegen rechtsmiddelen ingesteld. Op dit moment isde einddatum van klagers detentie gelegen in augustus 2017. In geval van een eventuele ontvluchting van klager zou er sprake zijn van maatschappelijke onrust en een ernstig geschokte rechtsorde. Klager heeft behoefte aan zorg. Ditis recent gebleken uit de noodzaak tot zijn (tijdelijke) plaatsing op de FOBA en uit de positieve resultaten van zijn verblijf aldaar na terugkeer in de EBI. Gelet op het voorgaande is de selectiefunctionaris is van mening dat denoodzaak tot voorkoming van ontvluchting van klager, c.q. de noodzaak tot beveiliging van de maatschappij in dit geval een grroter belang dient te worden toegekend dan de noodzaak van zorgverlening aan klager. In de EBI moet daarbijtegemoetgekomen worden aan klagers behoefte aan zorg. Dit kan geschieden door de in aanmerking komende disciplines. Op de achtergrond bestaat daarbij de mogelijkheid van (hernieuwde) plaatsing van klager op de FOBA, waar klagereerder heeft verbleven.

4. De beoordeling
4.1. De EBI Nieuw Vosseveld is aangewezen als h.v.b. en gevangenis voor mannen en heeft een regime van beperkte gemeenschap en een extra beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van artikel 6 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, kunnen in de extra beveiligde inrichtinggedetineerden worden geplaatst die:
a. een extreem vluchtrisico vormen en een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten, of
b. bij ontvluchting een onaanvaardbaar maatschappelijk risico vormen, waarbij het vluchtrisico als zodanig hieraan ondergeschikt is.

4.3. Artikel 26 van voornoemde Regeling noemt de voorwaarden die in acht worden genomen bij de beslissing tot plaatsing in een EBI en de beslissing tot verlenging van het verblijf in een EBI elke zes maanden daarna.

4.4.
De beroepscommissie overweegt het volgende. Klager is terzake van het plegen van ernstige geweldsdelicten veroordeeld tot zeer lange gevangenisstraffen. Tijdens zijn detentie is in de locatie De Schie door klager geweld gebruikttegen medegedetineerden, waarbij bij klager tevens een zelfgefabriceerd snij- en steekwapen is aangetroffen. Klager verbleef daarna in het huis van bewaring Arnhem-Zuid. Daar heeft hij op 7 juli 2001 een ontvluchtingspoging gedaan.Die poging is niet geslaagd, mede omdat klager daarbij een been heeft gebroken. Na zijn aansluitende verblijf in het ziekenhuis in Arnhem is daar een mes gevonden in het matras waarop klager gelegen had. De beroepscommissie komt, dehiervoor genoemde feiten en omstandigheden tezamen en in onderling verband beziende, tot het oordeel dat in redelijkheid kon worden geconcludeerd dat klager nog steeds een extreem vluchtrisico en een onaanvaardbaar maatschappelijkrisico in termen van recidivegevaar voor ernstige geweldsdelicten vormt. Het terzake namens klager gevoerde verweer doet hier niet aan af.
De directeur van de EBI heeft in het selectieadvies geadviseerd tot de uitplaatsing van klager naar een inrichting met een bijzondere zorgsetting. Dit advies is ondersteund door de psycholoog van het PSC. Daarbij is gewezen op hetdoor klager vertoonde gedrag en op de positieve invloed van klagers verblijf in de FOBA op dat gedrag. Op zich zou dit een contra-indicatie kunnen opleveren voor voortduring van klagers verblijf in de EBI. Nu de selectiefunctionarisevenwel heeft aangegeven dat aan klagers bijzondere zorgbehoefte tegemoet kan worden gekomen door de zorgverleners van de EBI en dat, indien klagers gedrag zulks vereist, een nieuwe plaatsing in de FOBA in de rede ligt, is er naarhet oordeel van de beroepscommissie thans (nog) geen sprake is van een doorslaggevende contra-indicatie. Gelet daarop komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de beslissing klagers verblijf in de EBI te verlengen niet in strijdmet de wet is en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 15 januari 2004

secretaris voorzitter

Naar boven