nummer: R-19/4059/GA
betreft: [klager] datum: 31 januari 2020
De alleensprekende beroepsrechter als bedoeld in artikel 69, tweede en derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door [….], namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 19 juni 2019 van de beklagcommissie bij Justitieel Complex Zaanstad (ZS-JA-2018-271), en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waartegen klager beroep heeft ingesteld die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Op grond van het onderzoek overweegt en beslist de beroepsrechter als volgt:
1. De beoordeling
Ingevolge artikel 69, eerste lid, Pbw moet het met redenen omklede beroepschrift uiterlijk op de zevende dag na die van de ontvangst van het afschrift van de uitspraak onderscheidenlijk na die van de mondelinge mededeling van de uitspraak worden ingediend.
De uitspraak waarvan beroep is op 19 juni 2019 mondeling medegedeeld aan klager en de directeur. Ter zitting is een aantekening van de mondelinge uitspraak aan partijen overhandigd. Het door klagers raadsvrouw ingediende beroepschrift dateert van 27 juni 2019 en is diezelfde dag op het secretariaat van de Raad ontvangen, en is derhalve één dag te laat ingediend. Klagers raadsvrouw verzoekt, wegens privéomstandigheden, de geringe termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. De Pbw vermeldt ten aanzien van de beroepstermijn niet de mogelijkheid van een verschoonbare termijnoverschrijding, zoals deze ten aanzien van de beklagtermijn is opgenomen in artikel 61, vijfde lid van de Pbw. De beroepscommissie heeft in het verleden verschillend geoordeeld ten aanzien van de kwestie of sprake kan zijn van (beoordeling van een) verschoonbare termijnoverschrijding bij het instellen van beroep op grond van artikel 69 van de Pbw.Zo is in RSJ 23 februari 2015, 14/4901/GA geoordeeld dat de Pbw ten aanzien van de beroepstermijn de mogelijkheid van een verschoonbare overschrijding niet kent en is reeds om die reden niet-ontvankelijkheid in het beroep gevolgd. In RSJ 29 november 2018, R-18/0190/GA is geoordeeld dat in dat geval geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. Daaruit kan worden afgeleid dat een beroep op verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding bij het instellen van beroep door de Raad wel inhoudelijk wordt beoordeeld. De beroepsrechter onderkent dat sprake is van divergerende jurisprudentie en biedt in deze uitspraak duidelijkheid.De beroepsrechter komt tot de conclusie dat hoewel de Pbw daarin niet uitdrukkelijk voorziet, ook in deze procedure de mogelijkheid van een door de Raad uitgevoerde toets met betrekking tot een verschoonbare termijnoverschrijding bij het instellen van beroep behoort te bestaan. Daarbij zij opgemerkt dat bij een beroep als bedoeld in artikel 73, tweede lid, van de Pbw maar ook bij een ingesteld beroep op basis van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (artikel 67, vijfde lid onder aanhef jo artikel 58, vijfde lid), wel expliciet in toetsing van verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding is voorzien. De beroepsrechter ziet in de wetsgeschiedenis geen duidelijke aanwijzing dat de wetgever bewust niet heeft willen voorzien in deze toets bij het instellen van beroep op grond van artikel 69 van de Pbw. Wanneer in toekomstige gevallen een beroep op verschoonbaarheid van termijnoverschrijding zal worden gedaan, zal dit gelet op het voorgaande dan ook door de Raad inhoudelijk beoordeeld worden.
In het onderhavige geval is de beroepsrechter van oordeel dat de verhindering van de raadsvrouw wegens een privéomstandigheid voor rekening en risico van klager komt. Daarbij komt dat niet is gesteld of gebleken dat geen van de kantoorgenoten van klagers raadsvrouw haar taken kon waarnemen. Van een verschoonbare termijnoverschrijding is geen sprake. Klager heeft dan ook, gelet op het vorenstaande, niet tijdig beroep ingesteld.
2. De uitspraak
De beroepsrechter verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep.
Aldus gegeven door de beroepsrechter voornoemd, mr. T.B. Trotman, in tegenwoordigheid van mr. M.S. Ferenczy, secretaris, op 31 januari 2020.
secretaris voorzitter