Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5167/GB, 27 januari 2020, beroep
Uitspraakdatum:27-01-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:        R-19/5167/GB

Betreft:            [klager]            datum: 27 januari 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.J. Veldheer, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 31 oktober 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar het huis van bewaring (h.v.b.) van de penitentiaire inrichting (p.i.) Zwolle afgewezen.

2.         De feiten
Klager is sinds 22 juli 2019 gedetineerd. Hij verblijft in het h.v.b. van de p.i. Arnhem.

3.         De standpunten
3.1.      Namens klager is het beroep – samengevat – als volgt toegelicht.
De Minister heeft in zijn beslissing allereerst gesteld dat de reisafstand niet wezenlijk verschilt en derhalve het verzoek wordt afgewezen. Daarmee is onvoldoende gemotiveerd waarom wordt afgeweken van de positieve adviezen. Voornoemd argument staat bovendien niet aan overplaatsing in de weg, te meer nu het verzoek ziet op het contact dat klager dreigt te verliezen met zijn familie en de p.i. Zwolle voor hen beter te bereiken is dan de p.i. Arnhem. Uit het argument van de Minister kan voorts worden afgeleid dat het voor de Minister klaarblijkelijk niet relevant is of er überhaupt familieleden van klager bij hem op bezoek zijn geweest in de p.i. Arnhem. Er zijn geen familieleden bij hem op bezoek geweest. Ook is het feitelijk zo dat de p.i. Arnhem wel wezenlijk verder ligt dan de p.i. Zwolle en de p.i. Arnhem voor de familie van klager dan ook slechter bereikbaar is met het openbaar vervoer. Al deze omstandigheden komen niet terug in de bestreden beslissing. Alle genoemde omstandigheden leiden ertoe dat sprake is van schending van het recht op eerbiediging van het gezinsleven. Daarbij is van belang of het doel dat met de inperking van de rechten wordt beoogd in verhouding staat tot die middelen die worden ingezet. Een inperking op deze rechten kan in dit geval niet worden gelegitimeerd. Gelet op al het voorgaande is de bestreden beslissing onvoldoende toereikend gemotiveerd.
3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing – samengevat – als volgt toegelicht.
Het is aan de Minister om aan de hand van ingewonnen adviezen tot een beslissing te komen. Dat andere instanties positief adviseren, maakt dat niet anders. Het moeilijk kunnen ontvangen van bezoek is inherent aan het ondergaan van detentie. Eventuele problemen ten aanzien van bezoek vormen, behoudens bijzondere omstandigheden, geen selectiecriterium. In het geval van klager is geen sprake van omstandigheden die een dergelijke uitzondering rechtvaardigen. Bij een beroep op bijzondere omstandigheden dient informatie te worden verstrekt waaruit blijkt dat de familie van klager niet in staat is hem te bezoeken. De enkele reden dat het eenvoudiger is voor hen om naar de p.i. Zwolle af te reizen, is daarvoor onvoldoende. In het beroepschrift wordt niet duidelijk, althans niet schriftelijk onderbouwd, waarom het bezoek van klager niet tot reizen in staat zou zijn. Bovendien blijkt uit de opgevraagde bezoekerslijst dat klager bezoek ontvangt. Van schending van het recht op family life is dan ook geen sprake. De beslissing is dan ook op juiste gronden genomen.
3.3.      Namens klager is hierop – samengevat – als volgt gereageerd.
Nu de adviezen in casu anders luiden dan de uiteindelijke beslissing van de Minister, dient uit de motivering te volgen om welke redenen is afgeweken van die adviezen. Dat blijkt nergens uit en dat raakt direct het motiveringsbeginsel. Uit de overgelegde bezoekerslijsten blijkt niet dat dit daadwerkelijk familie is afkomstig uit Almere. In ieder geval blijkt niet dat zijn ouders hem hebben bezocht in de p.i. Arnhem. Tot slot heeft te gelden dat klager gedetineerd zit in de p.i. Arnhem, terwijl zijn strafzaak wordt behandeld door de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle. Hij is derhalve niet gedetineerd in hetzelfde arrondissement als waar zijn strafzaak aanhangig is. De p.i. Arnhem valt immers onder de rechtbank Gelderland.

4.         De beoordeling
4.1.      Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat zij zich op basis van de stukken voldoende ingelicht acht om op het beroep te beslissen.
4.2.      Klager behoort, gelet op zijn status als preventief gehechte in afwachting van plaatsing in een gevangenis, tot de categorie gedetineerden voor opneming van wie de huizen van bewaring zijn bestemd.
4.3.      Primair geldt voor het plaatsingsbeleid, gelet op het belang van een goede rechtsgang, de regel dat voorlopige hechtenis dient te worden ondergaan in of nabij het arrondissement van vervolging, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die een andere keuze rechtvaardigen. Klager wordt vervolgd door de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland. Hij verblijft in het h.v.b. van p.i. Arnhem dat gelegen is in voornoemd arrondissement. Zijn plaatsing in het h.v.b. van de p.i. Arnhem is derhalve een juiste plaatsing geweest.
4.4.      Van bijzondere omstandigheden die een andere keuze rechtvaardigen is naar het oordeel van de beroepscommissie in casu geen sprake. Hierbij neemt zij in aanmerking dat klager blijkens de overgelegde bezoekerslijsten niet verstoken is van bezoek. Eventuele bezoekproblemen zijn, enkel dan te stellen dat een plaatsing in de p.i. Zwolle minder reistijd meebrengt voor klagers bezoekers, onvoldoende feitelijk onderbouwd en het gestelde is onvoldoende zwaarwegend om tot een gegrond beroep te kunnen komen.
4.5.      Voor zover namens klager een beroep wordt gedaan op (onder andere) het  advies van het Openbaar Ministerie (en schending van het motiveringsbeginsel nu ten nadele klager is afgeweken van dat advies), merkt de beroepscommissie het volgende op. Deze adviezen houden slechts in dat het Openbaar Ministerie en de directie van de p.i. Arnhem geen bezwaar hebben tegen overplaatsing van klager naar de p.i. Zwolle. Daarbij ziet het advies van het Openbaar Ministerie enkel op eventuele bezwaren in het kader van een plaatsing bij medeverdachten in klagers strafzaak of een ander strafvorderlijk belang. De Minister behoefde bij zijn afwijzende beslissing geen nadere overwegingen aan deze adviezen te wijden.
4.6.      De bestreden beslissing kan gelet op het voorgaande, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Smeijers, secretaris, op 27 januari 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven