nummer: R-19/2494/GA
betreft: [klager] datum: 25 juli 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.H. Pentinga, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een uitspraak van 21 november 2018 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Alphen te Alphen aan den Rijn, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 3 mei 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is klager gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.H. Pentinga.
De directeur van voormelde p.i. heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen. Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de vermissing van goederen van klager, te weten een Rayban zonnebril, een broek en twee shirts (AE 2018/637).
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager was niet aanwezig op het moment dat de heer N. de goederen heeft ingevoerd. Enkele dagen nadien heeft hij nagevraagd of hij de ingevoerde goederen zou mogen ontvangen. Hem is gezegd dat de goederen niet aanwezig waren. Uit het kopie van het paspoort van de heer N. is af te leiden dat de beginkrabbel die op het formulier staat bij ontvangst van de heer N. is en niet van klager. Vaststaat dat goederen zijn ingevoerd. Tevens staat vast dat de goederen niet bij klager terecht zijn gekomen. Voldoende is aangetoond dat hij niet heeft getekend voor ontvangst van de goederen. Medewerkers van de inrichting hebben gezocht naar de goederen en ook tegen klager gezegd dat de schade zou worden vergoed, nu hij hieraan niets kan doen. Klager heeft vaker goederen ingevoerd en die zijn wel goed aangekomen. Het afdelingshoofd heeft tegen hem gezegd dat de goederen niet gevonden waren en dat het duidelijk was dat het niet klagers handtekening was die op het formulier stond vermeld. Toegezegd is dat de schade aan hem zou worden vergoed.
Klagers raadsvrouw heeft ge-e-maild met de juridisch medewerker van de p.i. en met klagers casemanager. Uiteindelijk is besloten de klacht door te zetten. Aan klager is nooit een geldbedrag overgemaakt ter vergoeding van de geleden schade. Zijn bril was gloednieuw en zojuist aangeschaft. De broek en T-shirts waren iets ouder, ongeveer van mei 2018.
De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Uit de invoerlijst volgt dat klager op 13 juli 2018 is binnengekomen in de p.i. Alphen en dat op 26 juli 2018 goederen zijn ingevoerd door de heer N. De beroepscommissie acht niet aannemelijk geworden dat, op basis van de aanwezige stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd, klager heeft getekend voor ontvangst van de goederen. Tevens heeft klager de goederen nadien ook niet ontvangen. Gelet op het vorenstaande komt de vermissing van de op 26 juli 2018 ingevoerde goederen, te weten een Rayban zonnebril, een broek en twee shirts, voor risico van de directeur. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
De beroepscommissie acht termen aanwezig aan klager vanwege de gegrondverklaring van het beroep een tegemoetkoming toe te kennen. De beroepscommissie stelt voorop dat een tegemoetkoming primair is bedoeld voor het door klager ondervonden ongemak. Wanneer de hoogte van geleden schade eenvoudig is vast te stellen, is er aanleiding schadevergoedingsaspecten te betrekken bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. De waarde van de vermiste Rayban zonnebril heeft klager voldoende onderbouwd door het overleggen van de aankoopbon. In zoverre is de schade eenvoudig te begroten en de beroepscommissie kent derhalve een tegemoetkoming toe van € 259,= als vergoeding voor deze bril. De waarde van overige vermiste goederen is niet met enig bewijsstuk en ook niet anderszins onderbouwd. Ten aanzien van deze goederen is de omvang van de schade niet eenvoudig vast te stellen. De beroepscommissie kan reeds daarom ten aanzien van deze goederen geen schadevergoedingsaspecten betrekken bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming. Gelet op het voor klager ondervonden ongemak voor het niet ontvangen van deze goederen stelt de beroepscommissie een tegemoetkoming van € 20,= vast.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming van € 279,= toekomt.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, ing. M.J. Mulders en mr. dr. P. Jacobs, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 25 juli 2019.
secretaris voorzitter