nummers: R-19/2874/GA
betreft: [klager] datum: 11 juni 2019
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van de directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein, gericht tegen een uitspraak van 6 februari 2019 van de beklagrechter bij de p.i. Nieuwegein, en van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht. Ter zitting van de beroepscommissie van 3 mei 2019, gehouden in het Justitieel Complex Zaanstad, is […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, gehoord. Hoewel klager, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het handelen van klagers casemanager, nu klager zijn verlofaanvraag tijdig heeft ingediend en hem wordt verzocht zijn verlofaanvraag te verschuiven (NM2018/1342).
De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is op 11 oktober 2018 binnengekomen bij de p.i. Nieuwegein. Op 10 december 2018 heeft hij een klacht ingediend vanwege het verzoek tot het verschuiven van zijn verlofaanvraag. Dit zou volgens klager zijn veroorzaakt, doordat de casemanager zijn verlofaanvraag heeft laten liggen. Op 15 oktober 2018 heeft de casemanager aan klager een formulier overhandigd met daarop de data van – onder meer – de eerst mogelijke datum van plaatsing in een (zeer) beperkt beveiligde inrichting, evenals de eerst mogelijke verlofdatum. Daarbij is te kennen gegeven dat een verzoek tot het verkrijgen van verlof schriftelijk moet worden ingediend en dat dit verzoek twee maanden voor de verzochte verlofdatum moet worden ingediend. Klager heeft op 10 december 2018 verlof aangevraagd voor de feestdagen. Hem is gezegd dat het niet haalbaar was dat hij op 24 december 2018 op verlof zou gaan, vanwege alle zaken die nog geregeld moeten worden. Klager heeft zijn aanvraag te laat ingediend.
Klager heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Gelet op hetgeen de directeur ter zitting naar voren heeft gebracht, waarbij de directeur uitvoerig en concreet haar standpunt heeft onderbouwd, stelt de beroepscommissie vast dat niet is gebleken dat de casemanager niet goed heeft gehandeld ten aanzien van klagers verlofaanvraag. Klager heeft een formulier overhandigd gekregen waarop – onder meer – de eerste mogelijke verlofdatum stond vermeld en waarbij was aangegeven dat een verlofaanvraag twee maanden voor de verzochte verlofdatum moet worden ingediend. Klager heeft echter zelf te laat een verlofaanvraag ingediend, namelijk slechts twee weken voor de verzochte verlofdatum. Het beroep van de directeur zal derhalve gegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur gegrond, zij vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. W.F. Korthals Altes, voorzitter, ing. M.J. Mulders en mr. dr. P. Jacobs, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris, op 11 juni 2019.
secretaris voorzitter